Schrijf Vibe

Ieder jaar rond deze tijd, de tijd dat het nog slecht weer kan zijn - maar niet als ik op de veerboot richting Terschelling ga want dan schijnt de zon - verheug ik mij enorm op de schrijfretraite. En dit jaar is het zelfs een soort reünie van vorig jaar. Al die schrijvers komen weer bijeen en ik ben zo benieuwd hoe het met iedereen is, hoe hun schrijfjaar is geweest en waar ze aan gaan werken. Het manuscript van Tot waar we kijken kunnen ligt veilig bij mijn uitgever in de handen van de corrector en dus kan ik mij vol storten op boek twee. Een verhaal met compleet andere personages en perspectieven waarin ik toch langzaamaan, en met mij coach Lili, een thema ontwaar dat ook in mijn eerste boek speelde: zoeken naar identiteit en overeind blijven in een wereld waarin alles overhoop wordt gegooid wat eens vertrouwd was. De schrijfretraite is zeer vertrouwd en blijft dat gelukkig en ik weet zeker dat ik de komende midweek flink wat meters ga maken. Het leuke is dat je met al die schrijvers om je heen aan het werk bent, je hoort andere vingers op toetsen slaan en dat motiveert. Of ik zie iemand uit het raam staren naar de zee en dan weet ik dat er in dat hoofd hard gewerkt wordt, want nadenken over je verhaal is ook schrijven. Tijdens het ontbijt, de lunch en het avondeten gaat het over schrijven, vooral aan het begin van de week. Later worden de gesprekken persoonlijker. Met deze groep zal dat sneller zo zijn want we kennen elkaar. Ik schreef deze blog tussen het inpakken van mijn weekendtas door. Morgen stap ik in Harlingen op de boot en op Terschelling er weer vanaf. En eenmaal daar wil ik me focussen op mijn tweede boek, genieten van mijn mede-retraite-gangers, van de luxe om niet te hoeven zorgen, van de duinen en de zee en de dagen die voor me liggen en die in een zucht weer achter me zullen liggen. En in die zucht zal ik zon zien, zand en zee. Zal ik lucht zien, licht en lachen. Zal ik werken aan een tafel in het Strandhotel tussen zee en duin. Zal ik praten met mensen die ik mag. Zal ik slapen en waken in dit tweede verhaal dat resoneert in de ruimte, in mijn hoofd en mijn hart.


Pffft, loslaten

loslaten
loslaten

Mijn manuscript is terug van de persklaarmaker. Aan mij de schone taak al haar correcties door te nemen, wel of niet over te nemen en te verwerken. Dan de hele bups opnieuw naar de uitgever sturen waarop een corrector aan de slag mag. Check, check, dubbelcheck. Ik begon vol goede moed en was erg in mijn sas met de scherpe opmerkingen in de kantlijn. ‘De vloer glibberde onder haar voeten - fout - een vloer glibbert niet, wordt ‘ze glibberde over de vloer.’ Het citaatteken na de komma, een vraagteken achter een vraag, hier is de overgang iets te abrupt, hier mag je wel wat langer in het moment blijven, een d wordt een t, hier geen witregel, een spatie teveel, een dubbele punt in plaats van een punt komma, heeft ze de jurk nog aan als ze in bed kruipt? En ga zo maar door. Bij alles wat ik aanpas denk ik, fijn, het wordt nog beter. In drie dagen was ik erdoorheen. Dat dacht ik. Maar om een of andere reden begon ik weer van voren af aan. Die zin kan vloeiender. Die ook en die ook. Wat doet die komma daar, daar hoort gewoon een punt. Zal ik ‘weer’ laten staan of zal ik er ‘opnieuw’ van maken? Een uur, ik overdrijf niet, heb ik zitten wikken en wegen tussen ‘weer’ en ‘opnieuw’. Het betekent hetzelfde, maar het klinkt anders. De lezer leest er waarschijnlijk glad overheen. Waar was ik mee bezig? Wat had deze correctieronde bij mij in gang gezet? Help! Daar ga ik, in de val waar zoveel schrijvers voor mij ingelopen zijn, ik kan mijn werk niet loslaten. Terwijl het allang is goedgekeurd en de uitgever overloopt van enthousiasme, zit ik te ploeteren op ‘weer’ en ‘opnieuw’. Ik voel een angst die ik niet eerder voelde: onzekerheid. Ik sta op met mijn manuscript en ga ermee naar bed. En dan is het niet eens definitief loslaten, want het gaat immers nog naar een corrector. Ik had er al wel over gelezen in interviews met andere schrijvers: ‘En dan komt die dag dat je het moet loslaten, dat je boek niet meer van jou is maar van de lezer.’ Wat overdreven leek me dat, maar nu dat moment dichterbij komt begrijp ik het maar al te goed. Nu kan ik nog veranderen, pielen, schaven, slijpen…het is nog van mij! Maar niet zo heel lang meer. Ik zal het moeten loslaten. Laat dat nou precies een belangrijk thema in mijn boek zijn. Pffft.


Komt dat zien

lege zaal
lege zaal

Het lijkt me het schrikbeeld van elke schrijver, kunstenaar, performer: een (bijna) lege zaal.
Onlangs ging ik met mijn literaire partner in crime W. voor de tweede keer naar Barts Boekenclub. Hij interviewt op een interactieve en laagdrempelige manier, bekende, minder bekende en debuterende schrijvers in het Betty Asfalt complex, het theater van Paul Haenen in Amsterdam. Die avond zou onder meer Gustaaf Peek komen praten over zijn roman Godin, held. Het boek zat in mijn tas, klaar om gesigneerd te worden. Ik verwachtte een stampvol theater met zo’n schrijver op het program, maar tot onze verbazing bleven de meeste stoelen leeg. Dat je boek bij DWDD gekozen wordt tot boek van de maand, is blijkbaar geen garantie voor volle zalen. Bart hield er, op zijn eigen ludieke wijze, de moed goed in en nodigde Gustaaf uit op de bank. Toen hij vroeg wie het boek gelezen had stak ik mijn hand op, als enige (wat erg, dacht ik nog), trok het boek uit mijn tas en zag mijn kans schoon. ‘En ik wil graag dat je er straks iets inschrijft,’ riep ik richting Gustaaf. Gelach. Gelukkig, de kleine groep aanwezigen had er duidelijk zin in en we kregen waar voor ons geld. Gustaaf was open, kwetsbaar (hij stotterde een beetje wat ik lief vond, weet ook niet waarom), las een prachtige scene voor (zonder te stotteren), reageerde niet verontwaardigd toen bleek dat Bart de betekenis van het in zijn boek veelvuldig voorkomende woord ‘vulva’ op had moeten zoeken (wat W. en ik Bart vergaven omdat hij homo is), signeerde in de pauze het boek en nam de tijd om met me te praten over debuteren, hoe waardevol de klik met je redacteur is en het volgen van je droom. Herkenbaar vond ik het toen hij vertelde dat hij nu, na het schrijven van Godin, held waarin hij in een soort tunnel had gezeten, weer helemaal openstond. Dat alles wat op zijn pad kwam een inspiratiebron kon zijn voor een nieuw verhaal. En Bart? Die kwam na afloop even vragen hoe we het hadden gevonden. ‘Heel inspirerend, mooi interview, en o, ja, ik debuteer zelf ook dit jaar met mijn roman’ (de brutalen hebben de halve wereld). Hij ging bijna met zomerstop, maar in oktober startte hij weer en of ik dan bij hem op de bank wilde? Natuurlijk, graag zelfs en terwijl we naar de uitgang liepen fluisterde W.: ‘Wij zorgen ervoor dat de zaal dan tjokvol zit!’ Maar zelfs met een lege zaal wil ik wel naast die leuke boekenfanaat op de bank.


Fascinatie

fascinatie
fascinatie

Als schrijver hoor je een thema te hebben, een fascinatie. Nou hoorde ik een vriend van Arnon Grunberg bij College Tour zeggen dat Grunbergs werk om identiteit gaat. Maar geldt dat niet, als je het doorvoert (of terugvoert), voor het werk van bijna elke auteur? Identiteit is de eenheid van wezen, volkomen overeenstemming en persoonlijkheid. Wij onderzoeken in de docentenopleiding die ik volg ook onze fascinatie en ik moet zeggen dat ik het lastig vind. Wat fascineert me, wat lees ik wel en niet in de krant, wat raakt me, waar wil ik meer van weten, wat houdt me bezig? Zoveel, denk ik dan. Is het überhaupt wel mogelijk om vooraf het ‘thema’ van je werk te bepalen? En moet je niet minstens drie of vier boeken geschreven hebben? Komt dan zo’n thema niet vanzelf bovendrijven? Van mijn eerste boek weet ik het inmiddels, de moeder-dochter relatie, loskomen en loslaten (en dan nog een paar kleine zaken als leven en dood, identiteit…). Grunberg vertelde dat hij in veel van zijn boeken opzoekt waar de grens ligt tussen wanneer we iets als ziekte bestempelen of wanneer iets nog net binnen het normale valt. Dat is toevallig, daar draait het in mijn tweede boek ook om, naast andere thema’s als de man-vrouw relatie, moeder-kind relatie. Als ik er zo schrijvende over nadenk is mijn thema misschien wel gewoon het ‘mens zijn’, zijn we weer terug bij identiteit. Is dat dan waar het in ons leven om draait? Wie ben ik en wat doe ik hier, wat doe jij hier, wat doen we samen hier? Als ik over dat soort vragen nadenk word ik gek, dan lijkt mijn leven zo nietig en onbeduidend (wat het ook is), en zie ik de mensheid als spartelende visjes die iets te enthousiast op het droge zijn gesprongen. Maar als je zo gaat denken, kun je er al snel de brui aan geven, want, wat ik doe doet er toch niet toe in ‘the cirkle of life’. Nee, dat zou geen recht doen aan die miljarden mensen op aarde die proberen een goed bestaan op te bouwen, iets van hun leven te maken, een voorbeeld te zijn voor kun kinderen (themaatje). Dus stort ik mij vol goede moed op mijn tweede boek, en al weet ik nog niet precies waarover het gaat, waarheen het gaat en waarom het gaat zoals het gaat…het fascineert mij genoeg om ermee door te gaan.


Twee soorten schrijvers

yin en yang
yin en yang

Ik stel het zwart-wit, maar na het lezen van interviews met schrijvers in verschillende kranten en tijdschriften en het zien van enkele schrijver interviews op tv, groeit mijn overtuiging dat we te maken hebben met twee soorten schrijvers: de sombere en de vrolijke.
De eerste soort heeft het zwaar, heeft mogelijk een moeilijke jeugd gehad of iets traumatisch meegemaakt en ziet schrijven als een noodzaak om te overleven. Schrijven is lijden voor dit soort schrijvers, ze schrijven omdat het moet, het is pure verwerking. De tweede soort (waartoe ik mezelf reken) schrijft uit nieuwsgierigheid, omdat het energie geeft, omdat het kan en mag, schrijven is geluk. Het lastige van een mening uiten is dat mensen het niet met je eens kunnen zijn. Vroeger zou ik daarvan schrikken, maar nu ik 40+ ben trek ik me er weinig van aan en laat de ander het lekker oneens met me zijn. Gisteren zag ik bij College tour Remco Campert, duidelijk een schrijver van het tweede soort. Zijn lichaam liet hem misschien wat in de steek, maar zijn blik was helder en zijn stem nog krachtig genoeg en nee, hij had geen lange wandelingen nodig om mooie gedichten en verhalen te kunnen schrijven; een grasspriet tussen twee stenen inspireerde hem al. Wat een ontroerend mooi gesprek was het. Volgens Remco moet je als schrijver schaamteloos durven zijn. Die uitspraak kwam me bekend voor. Had Arnon Grunberg dat in een eerdere College tour niet ook gezegd? Hij schaamde zich voor alles, behalve voor zijn schrijven. Bij Grunberg denk je misschien dat hij een schrijver van de eerste soort is, maar nadat ik hem hoorde praten over zijn schrijverschap, open en eerlijk en met een grijns op zijn gezicht, neig ik toch meer naar nummer twee. Ik weet wel dat de wereld niet zwart-wit is. Het zijn twee uiterste vormen die ik beschrijf, en liggen uitersten juist niet heel dicht bij elkaar op dezelfde lijn? Liefde en haat, dag en nacht, yin en yang? Ergens schrijf ik ook uit noodzaak, uit noodzaak tot geluk en stiekem verwerk ik daar ook nog van alles bij. Na het zien van Grunberg en Campert zal ik dat schaamteloos blijven doen.


Sneeuw

sneeuw
sneeuw

Sneeuw, het doet iets met me. Sneeuw maakt de wereld nieuw, stil.

Ik schrijf deze keer vanuit een appartement in Avoriaz waar we een week skiën. De sneeuw omringt me meters dik, dempt al het geluid en ik krijg zin om een verhaal te schrijven waarin het blijft sneeuwen: papsneeuw, stuifsneeuw, natte sneeuw, poedersneeuw, plaksneeuw, eeuwige sneeuw. Een verhaal waarin mensen alleen nog per slee of ski ergens kunnen komen, families ingesneeuwd raken, de sneeuw het overneemt en de wereld bedekt en isoleert. Ik ken twee gedichten over sneeuw, van binnen en van buiten, las ze ooit in een agenda toen ik een jaar of 15 was en ben ze nooit meer vergeten. Van eentje weet ik de maker nog, van de ander niet. Ik hoor het graag mocht je het weten. Het eerste gedicht is van Alexander März, een Duitse dichter van wie ik bij nader onderzoek ontdekte dat hij bijna zijn hele leven in een psychiatrische inrichting verbleef en daar dit soort korte gedichten schreef.

De sneeuw is wit

en zacht is de sneeuw

onder de sneeuw wil ik liggen en kijken

Bij mij roept dit weemoed op, ook lichtheid en veiligheid. Het tweede gedicht waarvan ik de maker dus niet ken, gaat zo:

De eerste dag had ik nodig om me alles te herinneren

De tweede om alles te vergeten

Op de derde dag begon het te sneeuwen

en ik wist dat het voortaan altijd sneeuwen zou

Ook hier proef ik weemoed, iets is verloren gegaan. Een liefde? Een geliefde? De sneeuw bedekt de pijn die er nog wel is.Door die twee gedichten, die naar boven komen als het sneeuwt, word ik vanzelf weemoedig. Wat is dat eigenlijk, weemoed? Het heeft iets dubbels in zich, verdriet naast vreugde, somber en licht ineen. De kinderen sleeën, houden sneeuwballengevechten en maken sneeuwpoppen. Vooral mijn dochtertje dompelt zich onder. Zoveel sneeuw zag ze in haar, op twee dagen na, 5-jarige leven nog nooit. Alles is nieuw. Hoog in de skilift kijkt ze neer op de witte wereld onder ons en haar gezicht is een en al verwondering waarvan ik, in stilte, wegsmelt.


Kiezen

twijfelaar
twijfelaar

Het is zover. De cover van mijn boek is in de maak.
Ik kreeg drie voorstellen waaruit ik mocht kiezen.
Nu ben ik (en daarin lijk ik verdacht veel op het dochterpersonage in mijn boek) een grote twijfelkont. Keuzes maken vind ik toch wel een van de lastigste dingen in mijn leven. Want als je voor het een kiest, laat je het ander liggen. En wat als nou dat andere net iets beter blijkt te zijn dan dat ene waarvoor ik koos? Meestal kom je daar nooit achter, maar toch, ik heb altijd het idee dat ik dan een mooi stukje van iets laat gaan. Kiezen doe ik op gevoel. Nadenken over mijn keuze volgt later. Wat voelt goed? Welke cover voelt goed, voelt het beste? Van de drie had ik er voor mijn doen best snel een gekozen. En ik werd daarin bevestigd door mijn omgeving. Ja, die vrouw met het konijn op schoot, die moest het worden. Bij de uitgever vonden ze die ook goed, maar het beeld klopte nog niet helemaal. We sturen je een aangepast voorstel en een nieuw voorstel. De vrouw met het konijn op schoot en een te schattig babykonijn. En daar ging ik weer. Het probleem was dat ik deze keer beide covers supermooi vond. Wat nou probleem zou je zeggen, wat een luxepositie, want wat je ook kiest het is altijd goed, toch? Nee hoor. Ik printte de twee covers uit en legde ze naast elkaar. Ik moest kiezen. Kiezen uit mooi en mooi is vele malen moeilijker dan kiezen uit mooi en minder mooi. Ik wikte en ik woog, sprong in mijn hoofd van de een naar de ander, vroeg mijn vriend of hij een voorkeur had, maar die hield wijselijk zijn mond. En terecht, het is mijn boek, mijn cover, mijn keuze. Allejezus, wat is dat moeilijk zeg. Dan maar een nachtje erover slapen. Met de uitgeprinte covers op het nachtkastje viel ik in slaap om de volgende ochtend wakker te worden en als eerste weer die twee covers te zien. Nu was ik uitgeslapen, nu zou ik kiezen. Ging ik voor ‘schattig en lief’ of voor ‘intrigerend’. Waarvoor kiest straks de lezer, dacht ik (aha, daar kwam toch ratio om de hoek). Maar wacht, dat weet mijn uitgever natuurlijk. Ik zou gewoon aan haar vragen welke cover zij het beste bij mijn verhaal vind passen. Probleem opgelost. Ook bij de uitgever was er flink gediscussieerd. Schattig en lief, dat wordt mogelijk sneller gepakt door een bepaalde doelgroep, maar de ander vertelt meer een verhaal. Precies, ineens was ik eruit. Het verhaal, daar draait het om en dat is niet schattig en lief. Ik heb gekozen en het wordt prachtig en het voelt goed!


De geboorte van...

geboorte
geboorte

Vanochtend werd ik wakker van een kristalhelder stemmetje in mijn hoofd dat ‘mama’ zei.

Ik keek op de wekkerradio en zag dat het half zeven was, stapte uit bed en luisterde aan de trap of de kinderen soms al wakker waren. Het was muisstil in huis. Ik ging naar de wc en kroop vlug weer onder de dekens, nog een half uurtje liggen, maar van slapen kwam het niet meer. Vandaag precies acht jaar geleden werd mijn oudste geboren en ergens vier jaar geleden rond deze tijd ontstond het idee voor mijn roman. Zoals hij groeide in mijn buik, armen, benen en ogen kreeg, groeide het boek in mijn geest met personages, plot en structuur. Beide komen ze uit mij en ik verwonder me. Mijn zoon die zo levenslustig en gevoelig is, me elke dag overspoelt met vragen en op zijn tijd zijn kuren heeft. Ik zie mezelf, herken zoveel van mezelf. En hé, laat dat nou net als het thema van mijn boek zijn. Een moeder en een dochter, hun symbiotische band, het noodzakelijke loskomen en loslaten. Uren heb ik geschreven om hun waarheden te verwoorden. De laatste versie ligt bij de uitgever en we zijn volop bezig met foto’s, coverontwerp, flaptekst. Maar het boek is even uit mijn handen. Zo ook mijn zoon. Hij gaat naar school, speelt, turnt en in de momenten dat ik niet kijk groeit hij, zet stappen, is alweer zoveel wijzer. Hij komt gelukkig nog dikwijls bij me gekropen, dan zijn we stil en houd ik hem vast. Als ik blij ben is hij dat vaak ook, als hij zich niet fijn voelt, voel ik met hem mee. Nu is hij jarig en versier ik het huis voor als hij straks thuiskomt met verhalen van school. Samen met z’n kleine zus fietste hij vanmorgen weg, de zon scheen, de lucht was wit en fris. Trakteren op school, het middelpunt van de klas. Hij is vast weer iets gegroeid in de tussentijd. En ik? Ik schrijf deze blog, denk een moment aan mijn roman, nog in de handen van de redacteur, over een half jaar tastbaar in de mijne. Stap voor stap nader ik dat moment en in mijn hoofd hoor ik weer dat kristalhelder stemmetje.


Horror

slagersmes
slagersmes

Soms hoef je voor een horror-scene alleen maar een keer, zoals ik vorige week, door je tandarts doorverwezen te worden naar een endodontholoog. Er was een zwart plekje geconstateerd onder mijn kies, de endodontholoog zou er naar kijken, mogelijk kreeg ik een wortelkanaalbehandeling. Ik stapte de praktijk van de endodontholoog binnen en kreeg direct de zenuwen. Het was een kale, witte ruimte met aan weerszijde van de muren een rij kuipstoeltjes. Geen rustgevend schilderijtje aan de muur of troostende plant in de hoek. Door een openstaande deur zag ik de receptionist zitten die gebaarde dat ik plaats kon nemen terwijl hij verder praatte in zijn mobiel. Het verhitte gesprek ging niet in het Nederlands (Pools misschien?). Hij liep steeds roder aan en begon te ijsberen. Uit weer een andere deur kwam een vrouw met lang los haar, dik in de make-up. Ze droeg een witte doktersjas maar kwam op mij over als een verveelde assistent. Ze rommelde wat op het bureau van de receptionist, keek kort mijn kant op en rommelde verder. Ik had om 12.00 uur de afspraak, het was al 12.30 uur. Eindelijk legde de jongeman zijn mobiel weg en kwam met een vragenlijst mijn kant op. ‘Krabben?’ Ik was toch echt de enige nerveuze patiënt in de wachtruimte. ‘Van der Krabben.’ Het kostte me tien minuten om de ellenlange lijst in te vullen. Ik zette met moeite mijn handtekening eronder. Het voelde niet goed, ik wilde weg. Op dat moment kwam een kleine vrouw met vettig haar en (bloed)vlekken op haar schort mijn kant op. Ook zij droeg opvallend veel make-up. Ze gaf me een slap handje en vroeg in gebrekkig Nederlands of ik mee kwam naar de behandelkamer. Mijn maag trok samen. ‘Alleen eerst kijken graag, nog geen behandeling.’ Ze knikte. Waarop ik zei: ‘Ik vind het wel wat rommelig gaan.’ Ze staarde me kort aan en zei toen nijdig: ‘Gaat u maar weg.’ ‘Pardon?’ ‘U kunt gaan.’ Een tel staarde ik haar beduusd aan. Ik was allang blij want ik wilde ook weg, uit het diepst van mijn wezen inmiddels, maar er borrelde verzet op. Ik draaide me bij de deur om en zei tegen de endodontholoog - of wat daar voor door moest gaan - en haar handlangers: ‘Dit is werkelijk STUITEND!’ Dat laatste woord schreeuwde ik. Daarna zette ik het op een lopen en kwamen zij me met slagersmessen achterna…