Ik weet het, ik weet het. Ik ben nog volop bezig met mijn tweede roman – de correctierondes, het maken van een auteursfoto, het ontwikkelen van de cover en volgend jaar februari, rond de boekpresentatie flink promotie maken – en ik wil niet bewust bezig zijn met alweer een volgend boek, maar het dringt zich vanzelf op. Renate Dorrestein zei over inspiratie: ‘Die personages komen in een luchtbel langzaam mijn kant op zweven en eenmaal boven mijn werktafel spatten de bellen uiteen en moet ik er iets mee doen.’

Of ik nu wil of niet, sinds ik een idee heb voor die derde roman, zoemt de inspiratie om me heen. Veel van wat ik lees, ervaar en doe heeft of krijgt een link met dat derde boek. Ik probeer het schrijven nog uit te stellen, want boek twee moet eerst af, maar eerlijk gezegd weet ik niet hoe lang ik dat nog volhoud.

Wat ik wel alvast doe is de ideeën die door mijn hoofd dwarrelen opschrijven. Dat gaat schetsmatig, op alles wat los en vast zit. Dat laatste is niet zo handig, dat weet ik ook, want kan ik het nog wel terugvinden straks? Maar goed, er komt een moment dat ik alle krabbels, uitgescheurde bladzijden, artikelen, uitspraken en losse zinnen verzamel en netjes in een document in mijn computer zet. Dat klinkt inefficiënt en onlogisch -doe dat dan direct- maar zo werkt het voor mij blijkbaar. Zal wel iets met het creatieve proces te maken hebben en zo niet, dan maak ik mezelf dat graag wijs.

Een belangrijk thema in het boek gaat ‘rouw’ worden. O jee, waar begin ik nou toch weer aan. Om rouw zit een clichématig en larmoyant ‘zwart’ randje, mensen die pijn lijden, die dingen niet kunnen verwerken die ‘moeten’ loslaten. Ik weet het, ik weet het. En toch wil ik daarover schrijven. Waarom? Omdat in het huidige boek dat ik schrijf een personage opgedoken is. Emmy heet ze. Emmy is oud en weduwe en raakt bevriend met het hoofdpersonage Mariam. En ze heeft iets. Iets waardoor ik vind dat ze meer verdient, geen bijrol maar een hoofdrol. Emmy heeft iets lichts, ze heeft humor. Dus er komt ook veel humor in het boek, althans, dat is de bedoeling. Het lastige met humor is, is dat dit zeer persoonlijk is.

In het zomermagazine van de Volkskrant staat de komende weken een literaire top 10 van geestigheid: tien grappige fragmenten uit de Nederlandse literatuur. Ze trapten af met een column van Remco Campert: Tot zoens. Ik las de column en kwam niet meer bij. Ik las hem nog een keer en opnieuw lag ik in een deuk. Ik las de column voor aan mijn moeder (die mij nog waarschuwde dat ze mogelijk een ander gevoel voor humor had dan ik), ook zij lachte voluit en ik deed mee, bij mijn vader: idem. Blijkbaar is er dus een soort humor die elk mens aan het lachen kan brengen.

Eerst vertelt de schrijver over zijn treffen met een Spaanse schoenpoetser op de Ramblas, die zonder dat Remco daarom vraagt een stel nieuwe zolen onder zijn schoenen timmert. De zolen laten na twee dagen al los waardoor Remco als een pinguïn door de stad flappert. Het heeft alles te maken met het gebrek aan kennis van de Spaanse taal, zo gaat hij verder. En dan volgt het relaas over zijn poging om postzegels en een envelop te kopen in een sigarettenwinkel. Ik neem het stuk integraal over, want het is te leuk om jullie te onthouden:

‘Ik wist dat het woord voor postzegel sello was en dat een envelop een sobre was: er kon dus weinig misgaan, dacht ik. Maar de winkelier keek me wanhopig aan toen ik mijn bestelling had geplaatst en begon weifelend achter zicht te tasten naar een sigarettenmerk waarvan hij bijna zeker wist dat het niet bestond. Later, toen alles op zijn pootjes was terechtgekomen, vroeg ik me af hoe het nu allemaal geklonken zou hebben als het Nederlands was geweest.

Ongeveer zó, vermoed ik.

‘Goedegommel.’ (Dat is mijn ochtendgroet bij het binnenkomen van de winkel)

‘Wat wenst u?’ (De winkelier heeft al iets schichtigs in zijn blik)

‘Twee pestzagels van zus peezzetas en een vanderlop, astamblieft.’

‘Wélk merk zei u precies?’

De winkelier begint aan een lange opsomming van zijn sigarettenmerken.

Ik begrijp dat er iets niet goed is gegaan.

‘Nee, nee, geen sigoeretzums. Ik wil poeszeggers en een ankerdop. Asserbieft.’

De winkelier helpt een paar andere klanten en drukt me dan een doosje lucifers in de hand.

Verdomme. Ik spreek het toch zeker duidelijk genoeg uit.

‘Poostzeven,’ bijt ik hem toe. ‘Twee van zus. En een anvulflop.’

Wat kán hij bedoelen? Zie ik de winkelier denken.

En hij zegt, zijn moerstaal sterk vereenvoudigend: ‘Wij deze niet hebben.’

Hij deze niet hebben? Dat wil er bij mij niet in.

‘Wat?! U niet hebben portvlegels en een appulloep?’

‘Neen. Wij hebben Kameelfilter, Marobórolo en Felipe Maurice. En natuurlijk heerlijke sigaremanze en pipotabbakos.’

Gelukkig komt er nu een klant binnen die ook postzegels moet hebben en ik begin opgewonden knikkend op de tevoorschijn gebrachte zegels te wijzen. De winkelier begrijpt me en even later heb ik er twee van zus te pakken en kort daarop mijn vanvulvop.

‘Muy bien, muy bien,’ zegt de winkelier zoals men tegen een kind spreekt dat een eenvoudige optelsom tot een goed einde heeft gebracht.

‘Hel god, hel god,’ echo ik tevreden.

En met een welgemeend ‘tot zoens’ verlaat ik de zaak.

Kijk, zo kun je dus geïnspireerd raken. Niet dat je zo’n column een op een direct kunt gebruiken of toepassen, Campert is een geweldenaar, maar het roept een gevoel op, iets dat je kunt nastreven. Daarom is veel lezen en goed om je heen blijven kijken zo belangrijk als je schrijft. Aantekeningen maken, lijstjes bijhouden, films en series kijken helpt trouwens ook.

En zo probeer ik het schrijven nog uit te stellen, aan dat boek, dat derde boek, waarvan de luchtbellen mijn kant opzweven. Het is me in ieder geval nog één column lang gelukt.

Instagram
Twitter
Visit Us
Follow Me
LinkedIn
Share
RSS

© 2024 Inge van der Krabben · Productie WbDweb