Voorbestemd of toeval?

opdracht
opdracht

Kennen jullie ‘The A-team’ nog? Een Amerikaanse serie uit de jaren ’80 waarin ze een plan smeden. Een plan dat vervolgens via vele toevalligheden en een of andere in elkaar geflanste monstertruck altijd slaagt. In een roman moet alles wat je schrijft geloofwaardig zijn, anders haken lezers af. Dan zeggen ze: ‘Ja, ja, dat is allemaal wel heel toevallig, ik geloof er niets van. En hoe het werkelijk gebeurd is mag al helemaal geen rol van betekenis spelen. Maar hoe werkt dat dan in een column? En dan met name in mijn column, waarin ik put uit mijn werkelijkheid? Als ik jullie nu eens vertel dat ik in de periode van 2012, het jaar waarin ik begon aan mijn roman ‘Tot waar we kijken kunnen’, tot 20 november jl., de dag waarop ik het geweldige nieuws kreeg van uitgeverij Ambo Anthos dat mijn boek gepubliceerd gaat worden, zoveel ‘toevalligheden’ heb meegemaakt dat het niet toevallig meer is en A-team achtige vormen begint aan te nemen. Kijk maar eens of je het gelooft.

Op een dag in december van 2012 ga ik met een schrijfvriendin naar een literaire avond waar schrijfsters Elle van Rijn en Marion Pauw (beide van Anthos) optreden. Na afloop koop ik het boek ‘Drift’ van Marion Pauw en maak een praatje met haar, waarna zij schrijft: Voor Inge, veel leesplezier en blijf vooral doorschrijven. Je collega, Marion Pauw. In maart van 2014 krijg ik het gesigneerde boek ‘Dogma’ van debutante en mede-schrijfretraite-ganger Anne Eekhout, waarin zij schrijft: Lieve Inge, ik hoop dat je het mooi vindt. En…een volgend boek dat tussen ons wordt verstuurd is het jouwe voor mij! Goed? En jullie herinneren je vast nog wel mijn tankdebacle met Herman Koch, schrijver bij Ambo Anthos. Ik durfde het toen niet te zeggen, maar wel te denken…misschien worden we op een dag collega’s. In maart 2014 had ik namelijk een gesprek gehad met Annette Portegies van Querido (een gesprek dat ik nota bene had gewonnen via Serious Request van 3FM, terwijl ik zelden iets win) die mijn manuscript goed vond maar beter vond passen bij…Ambo Anthos en me adviseerde het daarheen te sturen, wat ik deed. Ergens in juli kreeg ik vervolgens een bericht van Wanda Gloude, uitgever van Ambo Anthos, dat ze onder de indruk was en of ik wilde komen praten. Tja, ik wilde graag een boek schrijven, volgde een schrijfopleiding, werkte hard, maakte meters, ik deed het zelf, ik had een plan en zette door en toch..en toch. Was het voorbestemd? Of gewoon allemaal heel toevallig? Ik ben in ieder geval megablij en sluit graag af met de memorabele woorden van captain John ‘Hannibal’ Smith: ‘I love it when a plan comes together.’


Autsch

do it!
do it!

Hoe komt het dat ik niet ’s ochtends opsta en, nadat ik de kinderen wakker heb gemaakt, ze aan heb gekleed, gezichten gewassen, haren gekamd, duwtjes in de goede richting heb gegeven (daar is de trap naar beneden, naar de keuken, waar jullie moeten ontbijten en liefst vlug een beetje anders komen we te laat), tanden gepoetst, schoenen en jassen aangetrokken, het zadel van de bakfiets afgedroogd voor de billen van vriendlief die als slaapwandelaar de kinderen naar school brengt, dat dus allemaal achter de rug heb, dan niet, nadat ik zelf heb ontbeten, gedoucht en aangekleed, een was in de machine gepropt, dan nog steeds niet, omdat ik een boodschappenlijstje moet maken, wat rondslingerend speelgoed op moet ruimen, de vaatwasser uit moet laden, en dan toch nog niet mijn dropboxmapje manuscripten open…en ga schrijven?

Ga schrijven wat ik gisterenavond voordat ik in slaap viel, wat vrij lang duurde, als een kant en klare scene in mijn hoofd opsloeg en daarbij stoer dacht: dit schrijf ik niet op, dit onthoud ik, omdat ik met mezelf de zotte afspraak heb dat alleen de gedachten, beelden, woorden die ik de volgende dag bij het wakker worden nog onthouden heb, goed genoeg zijn om op te schrijven. Het zit er nog wel, ergens diep en vervaagd en lang niet zo helder en sprankelend als vannacht, die scene over een moeder en kind, het verlangen te beschermen, te verzorgen en het koesteren van de weinige momenten dat het nog nodig is. In het donker kon ik die scene bijna aanraken, de woorden, de emotie, als een 3-d film waarvan je de vormen wilt pakken. Nu is mijn hoofd gevuld met klussen en taken, de betovering verbroken. Ik zie de tijd rechtsonder op het scherm van mijn laptop en bereken hoeveel uur ik nog heb, tijd waarin ik nog de was eruit moet halen en ophangen, boodschappen doen waarvoor ik het lijstje gelukkig al heb, een factuur moet opstellen voor een klant, huiswerk moet maken omdat ik zo nodig schrijfdocent wil worden en dus niet, nog immer niet, ook niet in een gestolen moment dat doe wat ik het liefste doe. Hoe komt dat toch? Waarom doe ik alles wat ik moet doen en niet wat ik wil doen? Autsch. Ik gaf mezelf net een klap in mijn gezicht omdat ik dat iemand gisteren in een film zag doen die zichzelf zo tot de orde riep. Bij hem werkte het.


Sinterklaasdiscussie

Een paar dagen geleden kwam mijn zoontje bij me staan.
‘Mama, op school zeggen sommige kinderen dat Sinterklaas niet bestaat, dat het gewoon een mens is met een nepbaard.’
O, oh. Ging die ouwe met zijn tabberd hier ontmanteld worden? Mijn zoon is zeven, zelf was ik zes toen mijn moeder met de WAARHEID op de proppen kwam. Het was tijd. Ik hurkte naast hem.
‘Die kinderen hebben gelijk,’ zei ik rustig en speurde zijn gezicht af naar opkomende tekenen van woede of verdriet bij deze onthutsende onthulling.
‘Maar wie bonsde er dan op de deur vorige keer?’
‘Dat was de buurman.’
‘En waar gaan onze wensenlijstjes dan naartoe?’
Mijn maag kneep een beetje samen. Uren kan mijn kind op dat lijstje zwoegen. Zijn zusje is nog klein, haar lijstje schrijf ik, maar hij zit met het puntje van zijn tong uit zijn mond gebogen over het papier om in mooie ronde krullen zijn beste lijstje ever te schrijven. Er mogen geen fouten in staan, dan begint hij van voren af aan. Ik dacht aan al die lijstjes en rijmelarijen waar wij Nederlanders elk jaar zo hard op breien. Waar blijven die pogingen tot poëzie? Ik weet het werkelijk waar nie. Diep weggestopt in de keukenla? In de koelkast tussen de pakken vla? Of verfrommeld bij het weggegrist cadeaupapier? Mijn hart breekt wel een beetje hier.
Mijn wangen werden warm. Ik kon hem toch niet vertellen dat ik hun lijstjes in mijn handtas moffelde om ze ergens in de lente eruit te vissen en alsnog in de prullenbak gooide.
‘Die bewaar ik.’
‘Maar hoe weet Sinterklaas dan welke cadeautjes hij moet kopen?’
Mijn zoon zat duidelijk nog in de transitiefase. Logisch als je zeven jaar lang heilig in de man geloofd hebt.
‘De cadeautjes kopen wij, papa en ik en opa en oma.’
Toen klaarde zijn gezicht, dat een en al vraagteken was geweest, op. Het pepernootje was gevallen, want ja, dat laatste verklaarde een heleboel.
‘Maar niet tegen je zusje vertellen.’
Hij knikte en stak breed glimlachend zijn duim op. Dit was leuk, een geheim delen met mama. Kort dwaalde zijn blik af waarna hij me zachtjes toevertrouwde:
‘Maar ik wil nog wel in hem geloven hoor.’
‘Dat mag. Je mag in hem geloven zolang je wilt en je blijft ook cadeautjes krijgen.’
Mijn grote kleine man gaf me een high-five. Grappig wel, dat hij in de hele discussie met geen woord over zwarte piet repte.


Vertalen, imiteren en overtreffen

Het valt niet mee om elke week en blog te schrijven over schrijven. Niet omdat ik het niet leuk vind, maar elke week een nieuw idee, dat is toch best lastig. Vandaag heb ik het gevoel dat ik niets zinnigs op papier ga krijgen. Dan maar eerst een huiswerkopdracht doen voor de docentenopleiding. Als ik ooit een keer voor een klas of groep cursisten sta, zal ik hen toch ook moeten kunnen inspireren. We hebben het afgelopen les gehad over translatio, imitatio en aemulatio (vertalen, imiteren, overtreffen). Schrijvers in de Renaissance wilden klassieke literatuur toegankelijk maken voor een groter publiek. Daarom vertaalden ze veel van deze werken in de landstaal. Als een schrijver meer geoefend was, ging hij over tot imitatio; navolging van zijn voorbeeld. Geen getrouwe kopie, maar het bestaande materiaal verwerken tot iets nieuws waarin de bron herkenbaar bleef. Dit gaf voor de lezer, die het voorbeeld kende, een extra dimensie aan het werk. Ook bij de Grieken en Romeinen stond imitatio in hoog aanzien. De stap daarna ging de schrijver de concurrentie aan met zijn voorbeeld en probeerde dit te evenaren of te overtreffen. Dit wedijveren met een voorganger, aemulatio, was het hoogste doel van die schrijvers. Dit doet me denken aan een uitspraak van een van mijn schrijfdocenten toen wij als cursisten bang waren dat onze ideeën zouden opdrogen of dat we maar één roman in ons hadden. Ze vertelde ons dat alles al een keer beschreven was, dat het dus niet zozeer gaat om ‘waar’ je over schrijft, als wel ‘hoe’ je erover schrijft. Het kopiëren of bewerken van de teksten van schrijvers die je bewondert, kan je juist helpen om je eigen stijl te ontdekken. Een grappig voorbeeld:

Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee

(Jaques Perk)

Ik ben geboren in Apeldoorn
En mijn zuster in Zierikzee

(Anoniem)

Zinnig of niet, mijn gevoel is veranderd want er staat weer iets op papier. Iets waar jullie als lezers hopelijk een beetje door geïnspireerd raken. Ik ga nu de structuur van de Ik maak nooit iets mee stukjes van Guus Middag voor NRC Handelsblad imiteren en er mijn eigen draai aan geven. Ik maak nooit iets mee. Maar gisteren/een week geleden/vorige maand/etc. wel. Want toen ging ’s ochtends/ ’s middags/ midden in de nacht/ etc. de bel…


Schrijven om het schrijven

Onlangs is mijn kort verhaal ‘Laatste dans’ gepubliceerd op de website van literair tijdschrift Extaze. Ik was in een jubelstemming, want hé, dat had ik toch maar mooi even gefikst. Al die tijd zit ik achter mijn laptop thuis te tikken in de hoop dat mijn werk een groter publiek bereikt. Dit kort verhaal is een geweldig begin. Ik schreef het al zo’n vijf jaar geleden en nu? Ja, nu is het dus gepubliceerd. Ben ik dan nu een echte schrijver? Ben ik nu goedgekeurd? Met andere woorden, ben je pas een schrijver als je gepubliceerd bent? En telt een kort verhaal dan wel, of moet je daarvoor eerst een roman of een hele bundel korte verhalen geschreven en gepubliceerd hebben? De meningen zullen, zoals met alles eigenlijk, verdeeld zijn, en hoe geweldig ik het ook vind (het voelt als erkenning), denk ik dat het niet veel uit maakt. Het zou niet veel uit moeten maken. Er zijn heel veel goede schrijvers die prachtige verhalen schrijven, die (nog) niet gepubliceerd zijn of dat misschien bewust niet eens willen, die vreugde halen uit het schrijven, die elke dag schrijven, die zich van binnen schrijver voelen en dat waarschijnlijk ook zijn, die blijven schrijven (ondanks of dankzij standaardafwijzingen van uitgeverijen), die dromen over schrijven en in hun dromen schrijven, die schrijven bij het ochtendgloren of juist in het holst van de nacht. Als schrijven door je bloed stroomt en je niet anders kunt en wilt, dan bén je volgens mij een schrijver, gepubliceerd of niet. Waarom zijn mensen er zo huiverig voor zichzelf een schrijver te noemen? Natuurlijk heb je verschillende niveaus. Maar geldt dat niet voor alle beroepen? Ik weet het antwoord niet, maar ik vind het wel een interessant gegeven.

Wanneer ben je een schrijver? In het Prisma woordenboek staat onder schrijver: ‘wie schrijft of geschreven heeft’. In de Dikke van Dale: ‘iemand die zijn gedachten schriftelijk aan het grote publiek bekend maakt’. En op Wikipedia: ‘een schrijver is iemand die een geschreven werk produceert zoals een boek, krantenartikel, script, poëzie of bladmuziek. Hoewel iedereen die iets schrijft zich een ‘schrijver’ kan noemen, wordt de term in de praktijk vooral gebruikt voor mensen die (al dan niet beroepsmatig) literaire of wetenschappelijke teksten publiceren’. De woordenboeken zijn het niet eens, de meningen zijn verdeeld. Wat mij betreft ben je een schrijver als je de noodzaak voelt tot schrijven en je schrijft om het schrijven (en alles daarna is zeg maar mooi meegenomen).


Regels voor het schrijven van een roman

Hoe doe je dat? Een geslaagde roman schrijven? Bestaat daar soms een formule voor? Ik denk het niet. Natuurlijk zijn er technieken die je als schrijver moet kennen en beheersen, maar is schrijven niet ook juist je eigen stem vinden, en onconventioneel durven zijn? Een goed verhaal roept via sterke beelden een complete wereld bij ons op, maar die wereld heeft ook iets geheimzinnigs, iets wat we niet helemaal kunnen doorgronden. Als ik schrijf denk ik eigenlijk helemaal niet na over wat ik nou precies doe. Ik schrijf gewoon, begin met een personage, een handeling een zin of een woord, een idee, een gevoel of een schop onder mijn eigen kont omdat ik allerlei andere dingen doe in plaats van schrijven. Zoals vandaag met deze blog die ik een uur geleden al af wilde hebben. Stel jezelf dan vragen, zei ik toen mijn hoofd blanco bleef. Ziedaar, het begin van mijn blog. Soms lukt het, soms niet, maar ik schrijf tenminste. En dan laat ik het vrij snel aan anderen lezen, gewoon om te kijken hoe het overkomt, of het overkomt. Bang voor een reactie ben ik niet. Waarom vindt de ene lezer het mooi wat ik schrijf en de andere niet? Vindt de een het geslaagd en roept de ander dat het troep is? (hé, nog meer vragen). Dat is persoonlijk en aan de lezer.

Een aantal jaren terug las ik ‘Gelukkig zijn we machteloos’ van Ivo Victoria. In dat boek verspringt hij voortdurend van perspectief en toch klopt het wel. Steeds als ik nu een perspectief moet kiezen voor mijn eigen verhalen denk ik aan zijn boek, hij gebruikte ze namelijk allemaal (ik, tweede, derde en alwetend). Geweldig toch? Als je maar weet waarom je iets kiest. En dan komen dus weer die vragen om de hoek kijken. Ik denk dat je als beginnend schrijver zeker eerst de technieken van het schrijven onder de knie moet zien te krijgen. Daarna mag je er mee gaan oefenen en spelen. Wat werkt wel, wat niet? Meester-verteller Somerset Maugham zei eens: ‘Er zijn drie regels voor het schrijven van een roman. Helaas kent niemand ze.’ Nou, als niemand ze kent maak ik er toch zelf gewoon drie. 1) beheers de techniek, 2) schrijf, schrijf en schrijf en 3) laat lezen. En als ik mijn blog teruglees vind ik eigenlijk dat er nog een vierde regel bij hoort: 4) stel jezelf continue vragen!


Talent

Gisteren keek ik naar mijn zoon van zeven die meedeed aan de talentendag turnen in Utrecht. Waar zouden ze allemaal op letten vroeg ik me af. Lenigheid, kracht, snelheid, het oppikken van aanwijzingen, dat soort dingen. Ik weet wel dat hij lenig is, maar toch ben ik verbaasd als ik zie hoe hij de leraar nadoet en via een koprol eindigt in een split. Mijn zoon stuitert die dag letterlijk van opwinding door de immense turnhal. Het is één grote speeltuin voor hem, dat zie ik aan zijn blije hoofd. Hij geniet en ik denk, ja, hij heeft talent.

Hoe werkt dat dan met schrijven? Wanneer weet je of iemand ‘schrijftalent’ heeft? Wat denk ik telt zijn dingen als taalgevoel, techniekbeheersing, doorzettingsvermogen, maar dan ben je er nog niet. Talent is magisch en laat zich moeilijk definiëren. Volgens Hugo Claus is talent ‘een combinatie van aandacht en integriteit’, en van ‘morele moed’. De moed om iets op te schrijven, en, nog meer, de moed om iets niet op te schrijven. Dat vind ik mooi, want als je schrijft leg je toch een stuk van jezelf bloot. Volgens Renate Dorrestein is talent ook het vermogen je niet door twijfel uit het veld te laten slaan. We twijfelen allemaal als schrijvers, we moeten elke keer weer keuzes maken, keuzes over het verhaal, over scènes en in scènes. Elke zin kan op tig manieren worden geformuleerd. Schrijven, zo zegt Dorrestein, dwingt continue tot kiezen, gedetailleerd kiezen, en vervolgens tot het afstemmen van die keuzes op het grote geheel.

Mijn eigen graadmeter bij het schrijven is verassing. Als ik schrijf en mezelf verras dan word ik daar instant blij van. Dan denk ik, verrek, heb ik dat net bedacht? Wat goed!

Ieder mens draagt een talent voor iets in zich, daarvan ben ik overtuigd. De kunst is om dat talent te ontdekken en als je het dan ontdekt hebt, te ontwikkelen. Hoe? In het geval van schrijvers met: zitvlees, uithoudingsvermogen, geduld en toewijding en het geloof dat je je verhaal tot een goed einde gaat brengen. Als je er dan ook nog plezier in hebt en het goed voelt, dan is je verhaal toch net een grote speeltuin waar je lekker doorheen stuitert. Niks schrijven is lijden…schrijven is stuiteren!


Over het begin

Vanochtend rond de klok van achten, toen ik mezelf afdroogde na het douchen, ontdekte ik dat er water in mijn rechteroor zat. Dat gebeurt me wel vaker. Misschien zoekt het uit de douchekop een soort tussenstation (haar, navel, oren) om vooralsnog niet linea recta in het afvoerputje te verdwijnen. Voor de spiegel boven de wasbak hield ik mijn hoofd schuin en klopte op mijn linkeroor. Dat hielp niet. Ik maakte korte schokbewegingen met mijn hoofd wat er debiel uitzag. Het water bleef zitten waar het zat, drukkend tegen mijn trommelvlies, een micro-tsunami in mijn oorschelp. Nu is het half twaalf, eet ik een boterham met jonge kaas en trek voor de zoveelste keer aan mijn oorlel. Het blijft drukken, zuigen, zeuren, net als dat belegen mens van hiernaast over haar sla.

Dit zou het begin van een verhaal kunnen zijn. Ik heb het net opgeschreven, nadat ik het boek ‘Het geheim van de schrijver’ van Renate Dorrestein uitlas (waar ik een boekbespreking van moet maken voor de docentenopleiding). Het leek me een aardige test om de tips die zij geeft over een goed begin van een verhaal, toe te passen. Zij zegt daarover:

  • het begin is zelden het punt waarop het verhaal is begonnen, er gaat historie aan vooraf
  •  open het verhaal vlak voor of op een keerpunt
  • beginnen is beloven
  • je personage moet iets willen en dat moet een herkenbaar gegeven zijn, iets wat de lezer bekend voorkomt (ongemak, ergernis, etc.)
  • in het begin lijken de personages op ons, later mogen ze vreemd zijn, heel vreemd zelfs
  • vanaf het begin moet er frustratie zijn, iets of iemand zit de hoofdpersoon in de weg (zo ontstaat conflict)
  • start met een confrontatie, meningsverschil of tegenstrijdige belangen

En? Vinden jullie mijn begin geslaagd? Wil je doorlezen en weten hoe dit verder gaat? Ik sluit zelf een vervolg niet uit, krijg er nu al wanhopige en wraaklustige gevoelens bij (ik heb as we speak echt water in mijn oor, %#*&!!#!!!), terwijl ik nog niet eens heb verzonnen wat er speelt tussen deze buren. Renate geeft nog meer goede tips en aansprekende voorbeelden in haar boek, het staat er bol van, wat mij betreft een aanrader voor iedereen die schrijft.


Oh, Herman Koch

Ik reed afgelopen zaterdag, na een intensieve lesdag bij de docentenopleiding creatief schrijven die ik volg bij Scriptplus in Amsterdam, terug naar Utrecht. Onderweg stopte ik om te tanken en parkeerde mijn Citroën naast pomp 12. Ik pakte de Diesel maar er kwam niets uit. Ik pakte de V-power, maar ook daar kwam niets uit. Geïrriteerd en ook wel wat opgelaten besloot ik om de meneer die naast me stond te tanken om hulp te vragen. Ja, ja, ik weet het, totaal cliché. Ik tik de beste man op zijn schouder, hij draait zich om en ik zeg:
‘Oh, Herman Koch.’
Waarop hij zegt:
‘Ook dat nog.’
Herman kijkt me afwachtend edoch vriendelijk aan. Op dat moment zeg ik niet:
‘Ik bewonder je werk enorm.’
‘Ik schrijf zelf ook.’
‘Misschien worden we wel collega’s, ooit.’
‘Mag ik met je op de foto?’
Ik zeg wel:
‘Ik voel me zo dom, maar zou je me misschien kunnen helpen met tanken? Die van mij doet het niet.’
Herman onderbreekt zijn eigen tankactie en loopt welwillend met me mee. In mijn hoofd is het wit, een groot wit leeg vel, zonder letters, zonder woorden.
‘Ik zie het al,' zegt hij. 'Het is zo’n pasjespomp. Ja, die zijn heel vervelend. Ik weet ook nooit hoe die dingen werken.’
Die lieve Herman probeert mijn domheid te verzachten. ‘Misschien kun je beter je auto verplaatsen naar een gewone pomp.’ Top, top idee Herman, doe ik, doe ik.
‘Dankjewel,’ mompel ik, ‘dat lijkt me het wel het beste ja.'
En terwijl Herman verder tankt en even later naar binnenloopt om te betalen, rij ik mijn auto naar pomp 10, niet links, maar rechts van Hermans auto (een man had waarschijnlijk gecheckt in wat voor auto hij rijdt). Ik parkeer te dichtbij de pomp, wurm me met moeite tussen de deur en de pomp door, tank (pfoe) en loop ook het tankstation in. Ja, natuurlijk denk ik intussen, Herman Koch moet ook gewoon tanken. Wederom kruisen onze wegen zich, hij is net klaar met afrekenen en loopt op me af.
‘Gelukt?’
‘Gelukt.’
Voordat ik in Amsterdam met een vol hoofd in de auto stapte bedacht ik nog, na al dat huiswerk dat we meekregen, dat wordt geen column maandag. En terwijl ik naar mijn Citroën loop en Herman optrekt (in een grote zwarte auto) en me nog even toeknikt, weet ik dat ik me over die column in ieder geval geen zorgen meer hoef te maken. Nou maar hopen dat ik niet in Hermans volgende boek opduik als het onnozele vrouwtje dat niet wist hoe ze moest tanken.