Is je boek autobiografisch?

Een moederdochter relatie zeg je? Dat gaat vast over je eigen moeder en die dochter, dat ben jij dan toch? Ehm…nou, een beetje, niet helemaal, nu ik erover nadenk, nee, eigenlijk helemaal niet. Alle personages in mijn boek zijn delen van mezelf. Daar bedoel ik mee, karaktereigenschappen, gedachtes, meningen, manieren; die ik had, heb of wil hebben. En daarbij put ik uit mijn innerlijke wereld en de wereld om mij heen, waarin ook een moeder, vader, broers, vrienden, buurvrouwen en noem maar op rondlopen; mensen die ik kende, ken of zou willen kennen. Het verhaal speelt zich af in het verleden, heden en de toekomst. Er zitten elementen in die werkelijk gebeurd zijn, die kunnen gebeuren, waarvan ik wil dat ze gebeuren of juist niet. Vertelt iemand een grappige anekdote, ik stop het erin. Heb ik een bizarre droom, hup in het verhaal. Hoor ik een liedje, een regel uit een gedicht, een mooi woord in een boek dat me raakt…hopsake, allemaal erin graag. Ik pluk uit mijn wereld en plant het in mijn verhaal. Het is een bonte verzameling van wat ik beleef en ervaar, zolang het maar een functie heeft, ertoe doet.

Autobiografische elementen zitten er wel degelijk in, alleen heb ik ze met mijn verbeelding min of meer bewerkt, omgewerkt. Ik verteken, zoek de belangrijke details en die vergroot ik uit. Het had kúnnen gebeuren. Als je dat als schrijver lukt, krijg je de lezer mee. De werkelijkheid an sich is denk ik veel te saai voor een roman, maar deze vormt wel een onuitputtelijke inspiratiebron. Nu ik het zo opschrijf komt het me voor dat mijn boek juist ontzettend autobiografisch is, alleen niet op de manier die lezers vaak denken. Het is veel erger, egobiografisch (heb ik nu net een nieuw genre uitgevonden?). Mijn boek dat ben ik. Vandaar dat ik het zo fijn (en soms lastig) vind om eraan te werken!


Noodzaak tot schrijven

‘Schrijven is voor een echte schrijver een instinct, in die zin dat het ondenkbaar is om het niet te doen. Net als ademhalen. Alleen kost het beduidend meer inspanning dan ademhalen en kan het zelfs waarlijk een kwelling zijn. Je kunt niet een beetje proberen te schrijven, evenmin als je een beetje kunt proberen een topvoetballer te zijn of een briljante natuurkundige. Het vergt jaren van toewijding, studie en training. Als je de noodzaak niet voelt, laat het dan. Dat bespaart je een hoop ellende.’

Dit zegt Ilja Leonard Pfeijffer in een interview met Schrijven Magazine waarin ze hem vragen om schrijftips.

Ik kan me nog goed herinneren dat we tijdens de schrijfopleiding een onderwerp moesten kiezen voor een kort verhaal (wat we later konden uitwerken naar een roman). Mijn medestudenten haalden stuk voor stuk hun blocnotes met uitgewerkte verhaalideeën tevoorschijn. Blijkbaar was mij iets ontgaan in de vorige les, ik had niets. Ik vroeg beleefd of ik als laatste mocht omdat ik nog even wilde nadenken. Van de ideeën van de anderen kreeg ik weinig mee, ik hoorde hun stemmen vaag brommen terwijl ik als een bezetene zat te pennen om vooral maar met een idee te kunnen komen. Ik had geen specifiek verhaal in me wat ik móest vertellen (dat leek bij de anderen wel het geval). En net zoals bij veel keuzes in mijn leven bepaalde het momentum waar ik over zou gaan schrijven: een dochter die twijfelt, een moeder vol wijze raad en een act in Holland’s got talent voor de nodige spanning. En wat ik daar toen (bijna achteloos of als ik het mooier maak dan het was, instinctmatig) had bedacht, heeft me tot op de dag van vandaag niet meer los gelaten. Ik wil het liefst elke dag schrijven, ik wil het verhaal afmaken en in wil dat het goed is.

Pfeijffer zegt ook dat je zelfvertrouwen moet hebben en dat schrijven moed vergt, moed om te beginnen en moed om vol te houden en bovenal moed om iets te maken waar niemand op zit te wachten maar wat, zodra het er is, niet meer valt weg te denken.

Al die tijd dat ik schrijf (want als je denkt dat je verhaal af is moet je het vooral nog een keer herschrijven), weet ik dat ik alleen nog maar beter kan worden. Dat dit pas het begin is. Ik voorzie jaren van toewijding, studie en training en ik heb er zin in!


Het hutje op de hei en het boek

Waar een hutje op de hei al niet goed voor is. Ik heb nu al een aantal keren in de veronderstelling verkeerd dat mijn manuscript af was, dat het niet beter kon. Maar ik realiseer me meer en meer dat ik die gedachte niet te snel serieus mag nemen, zeker niet als je verhaal door iemand is gelezen die al heel veel verhalen onder haar neus heeft gehad. Met haar aanwijzingen op zak nestelde ik me met twee schrijfgenoten in ons hutje (het hutje is in werkelijkheid een kneuterig boerderijtje omgeven door paarse heide en statige eikenbomen waarvan je de vallende eikels voor lief neemt; zo’n eikel op je kop kan je net het licht doen zien). De stilte, de natuur, en de twee lieve schrijfgenoten die het hutje vullen met aansporende tikgeluiden en die mij niet wakker maken omdat ze niet kunnen slapen, doen de rest (ik houd mezelf wel wakker omdat het ene na het andere idee me te binnen schiet, vooral als ik in bed lig, en ik mijn notitieboekje keer op keer ter hand neem; we maken overuren). Kortom, het stroomt. Ik zit niet in een flow, ik sta onder een waterval: een spatje humor hier, een vleugje luchtigheid daar, een traantje extra verdriet. Waar het kabbelt bagger ik complete scènes weg, waar het te lang regent laat ik de zon doorkomen. Ik word er zelf in ieder geval erg blij van. Straks doen we onze wandelschoenen aan en trekken de velden vol paarse heide in waar we direct bij aankomst al van onder de indruk waren. Volgens de dame van de receptie bloeide die juist niet zo mooi als andere jaren, het kon nog veel uitbundiger en paarser, maar dat zag je alleen als je uit de streek kwam. Gelukkig komen wij uit de stad, voor ons is het inspirerend genoeg. Ik laat de boel nog even lekker doorstromen. Ja, ja. Waar zo’n hutje op de hei al niet goed voor kan zijn.


Het Schrijf Project

De laatste paar weken las ik de meest uiteenlopende boeken: van De vrouw die de honden eten gaf van Christine Hemmerechts (grillig, rauw, schokkend, fascinerend) via Debet van Saskia Noort (spannend, actie, vlot) naar Het duister dat ons scheidt van Renate Dorrestein (donker, mooi, herkenbaar). Nu ben ik begonnen in Het Rosie project (apart, hilarisch, lief, leest als een trein). Het ene boek spreekt me meer aan dan het andere, maar wat ze allemaal gemeen hebben, en wat er dus goed aan is, is dat ik direct in het verhaal zit en meeleef met het hoofdpersonage, ja, zelfs met de vrouw van Marc Dutroux, die zoals het boek opent ‘de meest gehate vrouw van België is’. Dan doe je dus iets heel erg goed als schrijver. En ik lees al die boeken en die verschillende genres om daar zelf zoveel mogelijk van op te steken. Soms is het wel lastig, want dan ga ik net iets teveel boven de tekst hangen, iets te technisch lezen en raak ik uit het verhaal, maar als een boek echt goed is gebeurt dat zelden. Ik vind het superknap gedaan van die schrijvers dat ik meeleef met een moordenares, een kind van zes (twaalf en achttien), een yuppenvrouw en een autist. Ik hoorde Peter Buwalda in een programma zeggen dat literatuur is alsof je nadenkt in het hoofd van een ander. Dat is denk ik precies wat er moet gebeuren als je een boek leest. En of dat dan gebeurt in een vlotte thriller of een psychologische roman maakt mij echt niet uit. Ik vind het heerlijk als ik een andere wereld ingezogen word, nieuwe dingen leer, erover na ga denken of juist weg kan zwijmelen. Wel merk ik dat ik de verhalen die mij raken me het meest bijblijven en dat is denk ik ook de reden dat ik zelf dat soort verhalen wil schrijven. Verhalen die herkenbaar zijn en waardoor je als lezer geraakt wordt. Volgende week ga ik een weekje in een hutje op de hei om aan mijn eigen project te werken, eens kijken of het lukt om in mijn personages te kruipen en flink wat emotie op papier te krijgen.


Snoeien

Zondagochtend. Het is een mooie dag tussen al die regendagen die we hebben gehad. Ik kijk naar mijn manuscript waarvan ik dacht dat het klaar was, waarvan elk woord op de juiste plek stond en elk personage tot in detail leek uitgewerkt. Ik kijk en kijk en durf niets te veranderen. Door het keukenraam, ik heb me verplaatst van de zolder naar de keuken, waarom weet ik niet, wordt mijn uitzicht op de tuin geblokkeerd door een paar flink doorgeschoten struiken. Ik hoor een grasmaaier, zie wat witte wolken in een blauwe lucht voorbij drijven, kijk nog eens naar mijn laptop. Eerst de tuin dan maar. Buiten overzie ik de wildernis, ontsproten aan nieuw aangeplante stekken, planten en perkgoed vorig voorjaar. Alles is uitgeschoten en groeit kriskras door elkaar heen, klein, groot, hoog, laag, paars, geel, groen, de lavendel hangt over het trapje dat eens doorgang verschafte naar het gazon, de Annabellen buigen door onder hun veel te zware koppen. In de schuur trek ik mijn tuinhandschoenen aan en pak de snoeischaar; werk aan de winkel. De hele middag knip en schik ik, eerst met woeste slagen om de ergste uitwas terug te dringen, dan steeds kalmer en fijner, takje hier, uitgebloeid bloempje daar. Het zweet staat op mijn rug, tevreden bekijk ik het resultaat. Door het keukenraam zie ik binnen mijn laptop staan. Terug naar het echte werk. Bij het begin beginnen dan maar. De titel? Die staat als een huis, daar mag niemand aankomen. Hoofdstuk een, de eerste zin: Haar moeder zou voor altijd 65 blijven. Dat wekt genoeg nieuwsgierigheid lijkt me, niks aan doen. Ik denk weer aan de tuin, hoe ik van groot naar klein snoeide. Eens kijken wat ik die personages allemaal laat uitkramen. In die ruzie scène, daar ligt het er wel heel dik bovenop, dat kan subtieler en hier als moeder met een vriendin tennist, die naam van die vriendin kan eigenlijk wel weg, teveel namen werken verwarrend; tennismaatje, ja, klinkt oké. Dat middenstuk kan ook wel wat scherper. Zo gaat ie goed, ik herschrijf en schrap, denk aan de gaten, aan show don’t tell, mijn vingers gaan eerst razend, dan steeds behoedzamer over het toetsenbord …ik til mijn hoofd op en kijk uit het raam. Wat een mooie dag tussen al die regendagen die we hebben gehad, en wat een prachtig uitzicht.


Gaten

Wat ik als schrijver nog beter onder de knie moet krijgen is om mijn verhaal niet compleet dicht te timmeren. Elke beginnende (en gevorderde?) schrijver heeft de neiging om te veel uit te leggen, bang als hij is dat de lezer het anders 'verkeerd' interpreteert. De kunst is nu juist dát die lezer interpreteert, interpreteert en beschouwt. Je moet dus als schrijver ruimte laten in je verhaal voor de lezer, het moet niet helemaal af zijn (ik vraag me sowieso af of een boek/film/kunstwerk ooit helemaal af is) en uitleg moet je vermijden. Als je gaten laat in je verhaal kan de lezer die zelf invullen. Zo wordt een verhaal mooi door wat er niet staat, een film of beeld spannend door wat je niet ziet.

Een sprekend voorbeeld in een film van zo'n 'gat' vind ik de scène uit Pulp Fiction van Tarantino waarin Vincent (John Travolta) en Jules (Samuel L. Jackson) in een auto zitten met op de achterbank een informant van Jules. Vincent zit met zijn pistool te spelen en richt het klierig op de informant. Ineens gaat het af. Het enige wat je vervolgens als kijker te zien krijgt na het schot is bloedprut op de achterruit en Vincent die zegt dat het kwam omdat Jules over een hobbel reed.

Een kijker of lezer heeft het nodig, en is prima in staat, om zelf in te vullen; dat maakt hem veel meer onderdeel van het verhaal dan wanneer je als schrijver uitlegt hoe het allemaal zit. Aan de andere kant moet je niet teveel weglaten, want dan raakt de lezer het spoor bijster. Ik vind het zelf een van de moeilijkste onderdelen van het schrijven. Volgens John Irving (vooral bekend van zijn boek The world according to Garp) heeft iedere schrijver struikelblokken, bepaalde onderdelen in het schrijverschap waar hij of zij altijd moeite mee zal houden. Dus ik zeg alleen nog: 'gaten'...(nu wilde ik hier nog achter zetten dat jullie de rest zelf maar in moeten vullen, maar dat was teveel uitleg, dus wat hier tussen deze haakjes staat moet je voor het mooie eigenlijk niet lezen, te laat, stop, nu, stop met lezen...ben je er nog?...ik zei toch dat ik het moeilijk vond, dat met die gaten...grrrr.)


Net een taart

Een van de dingen die ik ontzettend leuk vind aan schrijven is dat een verhaal of roman uit zoveel onderdelen bestaat. Het is net een taart die je wilt bakken. Eerst zet je alle ingrediënten klaar: karakters, plot, structuur, perspectief, dialoog, interne gedachten, handelingen, woorden, ritme, spanningsboog, streven, conflict (ik vergeet vast nog van alles, laten we dat de geheime ingrediënten noemen). En dan ga je die ingrediënten verwerken, een beetje husselen mag best. Mix flink wat woorden met een snufje ritme en een scheutje spanning. Voor je het weet heb je een scene en dat smaakt naar meer. Bouw je eerst je raamwerk (de sceneketting die ik in mijn vorige blog beschreef is zeer bruikbaar) of begin je lekker te schrijven en kijk je hoever je daarmee komt? Elke taart is anders en elke taartenbakker ook. Laagje voor laagje bouw jij je taart zoals je hem hebben wilt. Misschien ontdek je dat dat ene personage wat meer pit nodig heeft en dat je na 30.000 woorden toch echt eens naar je opbouw moet kijken omdat je anders vastloopt. De een bakt zijn taart in de verleden tijd, de ander liever in de tegenwoordige tijd. Het maakt niet uit zolang jij maar de controle houdt over je recept en weet waarom je het zo doet. Smaken, geuren en kleuren moeten kloppen, het moet lekker mengen, de verhoudingen moeten goed zijn; anders krijg je een misbaksel dat niemand lekker vindt. En als die taart dan klaar is en jij het als een waar meesterwerk beschouwt waar je ziel en zaligheid in zit, dan is het niet verkeerd om hem een tijdje te laten rusten. Het liefst een maand of drie. Als je daarna nog steeds een goed gevoel hebt of juist een beetje twijfelt (dat laatste is het meest waarschijnlijk), stuur je hem langs een meester-bakker voor de lakmoesproef en laat je hem testen op kwaliteit; ‘je gaat immers voor de ultieme smaak'. En dan, na het verwerken van de tips van de meester en de extra uren proeven en testen, durf je het aan. Je schuift je taart de oven in.

Later komen de eters. Je serveert je taart vol trots. Door sommigen wordt hij verslonden, anderen nemen een zuinig hapje dat ze later stiekem in een servetje uitspugen en wegmoffelen. Tja, smaken verschillen, gelukkig wel. En misschien ben jij in je hoofd alweer bezig met een spannend nieuw recept.


De gulden snede

De gulden snede ken je vast wel uit de wiskunde (de verdeling van vlakken in een speciale verhouding). De gulden snede zou volgens sommigen een intrinsieke schoonheid bezitten waardoor die verhouding veel zou voorkomen in klassieke architectuur, schilderkunst en in de levende natuur. En kennelijk komt het ook terug in de literatuur, zo blijkt uit het boekje Personages, conflict en perspectief van Frans Stüger. Hij stelt daarin dat je een roman in heel veel verschillende structuren kunt gieten, maar hoe verschillend die structuren ook zijn; een ding hebben ze gemeen -de basisstructuur is gebaseerd op het principe van de gulden snede. Hij stelt dat in veel romans, films en verhalen we de crisis aantreffen op de gulden snede omdat het voor de lezer de meest geëigende plek is. Met andere woorden, we willen als lezer dáár de crisis aantreffen anders voelt het niet goed, niet in evenwicht. Ook moeten de scènes of hoofdstukken van je verhaal als opening (3), middenstuk (5) en het slot (2) in een bepaalde verhouding tot elkaar staan (3:5:2). Dit werd door Aristoteles omschreven in zijn Poetica.

Ik was al bijna klaar met mijn manuscript toen ik deze structuur van de gulden snede ontdekte en wat bleek…ik had het onbewust goed in elkaar gezet. De sceneketting die Stüger in zijn boek weergeeft paste precies op de indeling van mijn hoofdstukken: de opening met daarin een voorconflict, het middenstuk met vlak voor de crisis de omkering van het verhaal, de crisis zelf en het slot om het drama af te ronden. Haha, ik had per ongeluk de gulden snede gehanteerd (Fibonacci zou trots op me zijn). Stüger vertelt verder dat hij van studenten soms de kritiek krijgt dat je met zo’n sceneketting de boel invult, het een invuloefening wordt. Dat lijkt me niet. Inhoud en vorm gaan hand in hand en zijn even belangrijk voor een goed geschreven verhaal. Wist je trouwens dat alle onderwerpen al eens langsgekomen zijn in de literatuur. Het gaat er dus niet zozeer om wat je vertelt, maar hoe je het vertelt. En met een beetje hulp van de gulden snede leest het ook nog lekker weg!


Schrijfdraad

Een maand of wat geleden zag ik op tv een documentaire over will.i.am: rapper, zanger (frontman van The Black Eyed Peas), danser, muziekproducent en acteur met een eigen kledinglijn, een eigen muzieklabel en groot gever aan goede doelen. Ik keek geboeid naar deze duizendpoot die van hot naar her vloog, interviews gaf, aan zijn muziek werkte, zijn familie bezocht, vier uur per nacht sliep en weer doorging met werken, samenwerken, ontmoeten, delen. Maar meer nog dan dat ik geboeid naar hem keek, deze hyperman die creatief was tot in zijn haarpunten, luisterde ik gefascineerd naar wat hij vertelde. Over doorgaan en nooit opgeven, dat je van fouten en tegenslagen het meeste leert, over verwondering en jezelf verassen, dat je moet doen wat je leuk vindt en leuk vinden wat je doet, over uren maken, steeds beter worden, focussen op je talent en je omringen met mensen die je stimuleren, die in je geloven.

Zou het zo werken? Dat je als het ware een ‘energieveld’ om je heen creëert dat je verder doet reiken dan je zelf ooit voor mogelijk hield? Dat langzaamaan de puzzelstukjes in je leven op hun plek vallen en je terugkijkend een soort rode draad ontwaart? In mijn geval een ‘schrijfdraad’, aaneengeregen van woorden, zinnen, klanken en ritmes; gedichten, columns, korte verhalen, zakelijke teksten, deze blog, een roman. Het maakt me niet uit, als ik maar kan schrijven (tussen de drukke bedrijven van huis, man, kinderen, vrienden en familie door). En met de inspirerende woorden van will.i.am (geweldige naam, zoiets als: mijn wil dat ben ik) in mijn oren geknoopt heb ik laatst voor mezelf een schrijfplan bedacht. Zoals een ondernemer een bedrijfsplan nodig heeft, heeft een schrijver een schrijfplan nodig. Daarin heb ik voor mezelf vastgesteld wat ik de komende vijf jaar wil bereiken, hoe ik dat wil doen en wie en wat ik daarvoor nodig heb. Dat varieert van kleine doelen als een boek per week lezen en 1000 woorden per dag schrijven tot grote doelen als romans schrijven en gepubliceerd krijgen en een docentenopleiding creatief schrijven volgen. Zo rijg ik bewust aan mijn schrijfdraad, met oefening en focus, geloof en verwondering.