Dag en nacht speelt het krekelorkest zijn muziek, soms zwakt het af tot er nog maar één trillende solo klinkt, of stopt het abrupt als een gezamenlijk ademhalen. De dirigent zwaait zijn pootje en precies tegelijk zetten alle muzikanten weer in, het getjirp zwelt aan. Ik raak zo vertrouwd met dit geluid in mijn oren, en wanneer het ineens stopt lijkt de wereld haast te stil. De krekels horen bij dit land, bij de droge rode aarde en de zon die verzengend op je huid brand. Hun melodie klinkt als zoete vijgen die smaken naar room en jam, sardientjes vers uit de zee, gebakken met zout boven een vuur van kool en dennenhout, kristalhelder water met een emmer omhooggehaald uit een put, metersdiep, natuurlijk gezeefd door zand en kiezels. Bergen vol fruitbomen, kruiden, noten en zaden, met gesteente in rode, paarse, bruine en gele tinten. De vijf dagelijkse oproep tot gebed van de imam in zijn minaret die door de lucht schalt. Couscous en tahin, henna, djellaba en lebeya en liters thee, geurend naar honing en mint, die de hele dag door in bogen uit zilveren kannen uitgeschonken en aangeboden wordt. Wat ben ik gastvrij ontvangen en wat heb ik veel gezien en geleerd over dit land wat mij nog vreemd was, over de cultuur en de mensen, hun geloof en gewoontes. Mijn zintuigen trillen nog na. Solo ga ik naar huis, maar ik neem de Berberse melodie mee in mijn hoofd en in mijn hart en ik zal erover schrijven.