Royal PalaceVanuit ons hotel op de 55e verdieping kijk ik uit over Bangkok, waar lichtsporen door een donkere stad trekken. In de airco-gekoelde kamer is het haast te koud na de broeierige warmte die me buiten omsloot. Dit is luxe, een riante kamer met kroonluchters aan de plafonds, een zithoek, kingsize bedden, een complete keuken en zelfs een wasmachine. De Thaise medewerkers vouwen hun handen met de vingers omhoog onder hun kin, glimlachen, knikken en zeggen: ‘Sawadee kah’, wat hallo of welkom betekent. Het ontvangst is hartelijk, vriendelijk, hoffelijk. De taxichauffeur die ons van het vliegveld ophaalde noemde mijn vriend telkens ‘boss’. Het gaf me een ongemakkelijk gevoel, maar ik zei er niets van, het lijkt erbij te horen. Deze meneer wil dat we hem mister V noemen en dat we hem bellen als we ergens naartoe willen (zoals het overdrukke Royal Palace, een gave fietstocht dwars door de stegen en markten van Bangkok met Ko van Kessel, tempels met gouden buddha’s en een warenhuis waar je in kunt verdwalen en verkoopsters hun haren glad maken met een stijltang). Ik neem een frisse duik in het zwembad waar de geluiden van de stad vervormd doordringen. Drijvend op mijn rug torent het honderden metershoge hotel boven me uit. De avond valt en mister V staat paraat om ons naar een restaurant te rijden. Mr V, hij doet me aan het A-team denken, is net als zij vindingrijk en zal ons later in de drie dagen in Bangkok nog menigmaal behulpzaam zijn als tourguide, restaurantkenner, sim-kaart-regelaar (hij leent ons zelfs zijn id-kaart als blijkt dat we onze paspoorten vergeten zijn) en zegt standaard na elke rit: ‘Boss, you call me.’ ‘Yes mister V, we will call you. You are our number one.’ Op de dag dat we vertrekken naar het rustigere en groenere Kanchanaburi, draait mister V zijn hand niet om voor een drie uur durende rit. Wat wij hem die drie dagen betalen verdient hij normaal in een maand. We poseren braaf als hij een foto van ons wil maken. Kanchanaburi mag dan kleiner zijn, het verkeer rijdt hier net als in Bangkok over tweebaanswegen alsof het er drie zijn; auto’s, fietsers, brommers, alles kris-kras door elkaar. We besluiten een tuktuk te nemen, een brommer met een soort open bak erachter waar je los in zit. De lauwe wind föhnt mijn haar en ik zie eetstalletjes, rivieren en bergen bedekt met oerwoud, maar, man-o-man, wat houd ik mijn hart en mijn dochter stevig vast. Een paar tellen verlang ik naar de koele taxihemel van mister V.

Instagram
Twitter
Visit Us
Follow Me
LinkedIn
Share
RSS