Karin werd met een kater wakker. Ze wreef met haar hand langs haar pijnlijke keel, kwam moeizaam overeind en probeerde de rolluiken voor haar ogen open te krijgen. Het was wéér zo’n dag. Haar oogleden, haar armen, ja zelfs de krullen op haar schedel voelden zwaar en vet. Vet en oud. Oud en verrot. Haar little black dress dat vóór de scheiding wonderen verrichtte op mannenvlak en precies viel zoals het moest vallen, kroop eergisteren tijdens de speeddate voor 40+ op de verkeerde momenten omhoog. Geen wonder dat ze geen enkele ‘ja’ had gescoord. Het lag in een hoopje, donker en verfrommeld naast de fles Chardonnay op de grond. ‘You and me babe,’ zei ze tegen het jurkje. ‘I feel your pain.
Elke dag kwam er een onsje meer bij. Vet én pijn. Een kreun ontsnapte toen ze zittend vooroverboog, het lapje stof opraapte en gladstreek op haar knieën. Ze nam geen douche.

De koelkast was op een paar stukken stinkkaas en de resten van een pizza na, leeg. Buiten regende het. Haar maag rammelde. Een tijd bleef ze voor de open koelkast staan en twijfelde of ze een stuk kaas of pizza zou nemen, maar de geur van gekookte bloemkool weerhield haar van beide. ‘Denk na Karin. Niet weer zo’n dag.’ Haar blik gleed naar beneden en bleef hangen op haar buik. ‘Remember?’ fluisterde het zwarte jurkje. Er verscheen een beeld in haar hoofd. Een blonde, slanke dame in een Tiroler kleedje met twee guitige staarten die een lepel kwark in haar mond stak en ‘mmm, van Almhof,’ lispelde. Ze sloot de deur van de koelkast. In de gang lag de retourdoos van Zalando met drie jurken die niet pasten. Ze gaf er een schop tegen, trok een poncho over haar zwarte jurkje aan, verdween met blote voeten in de drie maten te grote regenlaarzen van haar ex en stapte op de fiets.

In de Supermarkt sopte ze linea recta naar het versvak. Door de glazen deur heen zag ze dat de Almhof op was. Het huismerk leek haar lang niet zo lekker. Minder romig, te weinig ‘mmm’. Er klonk een schreeuw. Karin keek om en schuin achter haar zat een Turkse man in zo’n elektrische rolstoel, bijna een auto, met een vertrokken mond en uitschietende armen. ‘Een debiel,’ giechelde het strookje zwart dat onder de druipende poncho uit piepte. Van haar ex mocht Karin dit soort woorden niet gebruiken, maar hij was er niet om haar te corrigeren. Opvallend hoe die taal van echt lang geleden terugkwam, van bij haar thuis, geuit door haar ruziemakende broers die ze amper nog sprak.
Met een shopper tussen zijn benen zwaaide de man alsof ze in de weg stond, alsof hij er niet langs kon. Het gangpad was breed genoeg maar in een reflex drukte ze zich toch dichter tegen het schap aan en zei: ‘Sorry.’
Hij stopte kort naast haar, stuurde toen verder richting de lege flessenautomaat. Daar stopte hij weer en schreeuwde. Karin keek om zich heen. Niemand reageerde. Ze constateerde dat hij met die spastische armen niets zou kunnen uitvoeren. Ze ging naast hem staan en hoopte dat hij Nederlands verstond. ‘Kan ik iets voor u doen?’
Hij had diepbruine, bijna zwarte ogen waarin iets alerts glinsterde. Zijn linkerhand bewoog schokkend een miniem stukje richting de tas tussen zijn benen. Ze zette haar lege boodschappenmandje op de grond en trok de rits van de tas open. Tig lege flessen bulkten naar buiten. ‘Zo hé,’ zei ze.
Een voor een schoof ze de flessen in de automaat en vergat prompt wat voor een dag het was. Sommige flessen spuugde de gulzige mond terug, dus die deed ze weer in de tas. ‘Die kent ie niet,’ legde ze aan de man uit en had geen idee of hij haar begreep. Toen ze klaar was drukte ze op de groene knop en pakte het bonnetje. En nu? Ze bewoog het richting zijn hand. Hij kon zijn duim en wijsvinger dichtknijpen, als een nietmachinetje. Zo bleef hij zitten, met het bonnetje vastgepind in de lucht.
‘Klaar,’ zei ze toen maar.
Zijn nietmachinetje bewoog naar een tweede tas tussen zijn benen die haar niet was opgevallen. ‘O, niet klaar.’
Ze pakte ook die tas waar meer lege flessen inzaten dan in de eerste, trok haar opkruipende jurkje omlaag en herhaalde de bevredigende handeling. Andere mensen die lege flessen kwamen terugbrengen bleven even staan en liepen zuchtend verder, zo lang duurde het. Haar voeten schrijnden inmiddels in de ex-laarzen, tranenlaarzen. Ze begreep de debiel wel. Hij spaarde maandenlang lege flessen op want je kunt natuurlijk niet elke week iemand om hulp vragen. Of misschien was er niet altijd iemand die hem wilde helpen. Schreeuwen stoot af.
Ze schoof het tweede bonnetje bij het andere. Hij hield de papiertjes als trofeeën omhoog, wiebelde, boog licht voorover, liet los en ze dwarrelden in het mandje voor op zijn rolstoel. Karin ritste de tweede tas dicht, stopte hem terug tussen zijn benen. Hij produceerde een smakgeluid en trok met een schokje op. Ze keek hem na. Wie was zij om zo moeilijk te doen? De huismerk kwark volstond. Achter de kar van de Turk was een wat jongere man tevoorschijn gekomen met een fles pannenkoekenstroop in zijn hand.
‘Is dit appelstroop?’ vroeg hij met een ondertoon van paniek in zijn stem.
Volgende keer zou ze de regenlaarzen en poncho aantrekken naar het speeddaten. ‘Nee, dat is pannenkoekenstroop.’
‘En waar staat de appelstroop?’
Ze wilde zeggen dat ze geen idee had, dat hij het maar uit moest zoeken, maar het punt was dat ze wist waar de appelstroop stond. ‘In het volgende gangpad, beetje in het midden.’
De paniek steeg omhoog naar zijn ogen en ze bood aan met hem mee te lopen.
‘Kijk, hier, appelstroop.’
De jongeman keek en keek en zei toen dat hij geen flessen zag.
‘Moet je een fles hebben dan? Appelstroop zit meestal in een potje of een blikje.’
‘Ik ga even bellen,’ zei hij. ‘Dat is beter.’
Ze weerstond de neiging om ter plekke een blikje stroop open te trekken en de zwarte zoetigheid naar binnen te gulpen. ‘So hungry,’ huilde een zwarte stem van beneden. ‘Mmm,’ lispelde het meisje van Almhof.
Het was een serieuze opdracht, met de juiste stroop thuiskomen, want het telefoongesprekje duurde serieus lang.
‘Het moet pannenkoekenstroop zijn.’
‘Nou’ zei ze en forceerde een glimlach, ‘je weet waar die staat.’
Zonder dag of dankjewel te zeggen liep hij terug naar waar hij vandaan kwam. Haar mandje bleef bij de koekjes dapper leeg.

Richting het versvak werd Karin klemgereden door de eerste debiel. Hij schreeuwde. Het jurkje kroop in haar bilspleet. Tussen zijn nietmachinetje zat wederom een briefje geklemd. Zwarte ogen flonkerden. Ze pakte het aan, wit en vierkant met daarop zijn naam, adres en telefoonnummer. Zijn arm bewoog haar kant uit en hij schreeuwde weer. Het klonk vet en zwaar en verrot. Tranen sprongen in haar ogen. Ze liet haar lege mandje vallen, schopte de laarzen uit, zette haar zere keel open. ‘DEBIEL!!!’ schreeuwde ze zo hard als ze kon en rende weg.

Instagram
Twitter
Visit Us
Follow Me
LinkedIn
Share
RSS