Een paar dagen geleden kwam mijn zoontje bij me staan.
‘Mama, op school zeggen sommige kinderen dat Sinterklaas niet bestaat, dat het gewoon een mens is met een nepbaard.’
O, oh. Ging die ouwe met zijn tabberd hier ontmanteld worden? Mijn zoon is zeven, zelf was ik zes toen mijn moeder met de WAARHEID op de proppen kwam. Het was tijd. Ik hurkte naast hem.
‘Die kinderen hebben gelijk,’ zei ik rustig en speurde zijn gezicht af naar opkomende tekenen van woede of verdriet bij deze onthutsende onthulling.
‘Maar wie bonsde er dan op de deur vorige keer?’
‘Dat was de buurman.’
‘En waar gaan onze wensenlijstjes dan naartoe?’
Mijn maag kneep een beetje samen. Uren kan mijn kind op dat lijstje zwoegen. Zijn zusje is nog klein, haar lijstje schrijf ik, maar hij zit met het puntje van zijn tong uit zijn mond gebogen over het papier om in mooie ronde krullen zijn beste lijstje ever te schrijven. Er mogen geen fouten in staan, dan begint hij van voren af aan. Ik dacht aan al die lijstjes en rijmelarijen waar wij Nederlanders elk jaar zo hard op breien. Waar blijven die pogingen tot poëzie? Ik weet het werkelijk waar nie. Diep weggestopt in de keukenla? In de koelkast tussen de pakken vla? Of verfrommeld bij het weggegrist cadeaupapier? Mijn hart breekt wel een beetje hier.
Mijn wangen werden warm. Ik kon hem toch niet vertellen dat ik hun lijstjes in mijn handtas moffelde om ze ergens in de lente eruit te vissen en alsnog in de prullenbak gooide.
‘Die bewaar ik.’
‘Maar hoe weet Sinterklaas dan welke cadeautjes hij moet kopen?’
Mijn zoon zat duidelijk nog in de transitiefase. Logisch als je zeven jaar lang heilig in de man geloofd hebt.
‘De cadeautjes kopen wij, papa en ik en opa en oma.’
Toen klaarde zijn gezicht, dat een en al vraagteken was geweest, op. Het pepernootje was gevallen, want ja, dat laatste verklaarde een heleboel.
‘Maar niet tegen je zusje vertellen.’
Hij knikte en stak breed glimlachend zijn duim op. Dit was leuk, een geheim delen met mama. Kort dwaalde zijn blik af waarna hij me zachtjes toevertrouwde:
‘Maar ik wil nog wel in hem geloven hoor.’
‘Dat mag. Je mag in hem geloven zolang je wilt en je blijft ook cadeautjes krijgen.’
Mijn grote kleine man gaf me een high-five. Grappig wel, dat hij in de hele discussie met geen woord over zwarte piet repte.