Sneeuw, het doet iets met me. Sneeuw maakt de wereld nieuw, stil.
Ik schrijf deze keer vanuit een appartement in Avoriaz waar we een week skiën. De sneeuw omringt me meters dik, dempt al het geluid en ik krijg zin om een verhaal te schrijven waarin het blijft sneeuwen: papsneeuw, stuifsneeuw, natte sneeuw, poedersneeuw, plaksneeuw, eeuwige sneeuw. Een verhaal waarin mensen alleen nog per slee of ski ergens kunnen komen, families ingesneeuwd raken, de sneeuw het overneemt en de wereld bedekt en isoleert. Ik ken twee gedichten over sneeuw, van binnen en van buiten, las ze ooit in een agenda toen ik een jaar of 15 was en ben ze nooit meer vergeten. Van eentje weet ik de maker nog, van de ander niet. Ik hoor het graag mocht je het weten. Het eerste gedicht is van Alexander März, een Duitse dichter van wie ik bij nader onderzoek ontdekte dat hij bijna zijn hele leven in een psychiatrische inrichting verbleef en daar dit soort korte gedichten schreef.
De sneeuw is wit
en zacht is de sneeuw
onder de sneeuw wil ik liggen en kijken
Bij mij roept dit weemoed op, ook lichtheid en veiligheid. Het tweede gedicht waarvan ik de maker dus niet ken, gaat zo:
De eerste dag had ik nodig om me alles te herinneren
De tweede om alles te vergeten
Op de derde dag begon het te sneeuwen
en ik wist dat het voortaan altijd sneeuwen zou
Ook hier proef ik weemoed, iets is verloren gegaan. Een liefde? Een geliefde? De sneeuw bedekt de pijn die er nog wel is.Door die twee gedichten, die naar boven komen als het sneeuwt, word ik vanzelf weemoedig. Wat is dat eigenlijk, weemoed? Het heeft iets dubbels in zich, verdriet naast vreugde, somber en licht ineen. De kinderen sleeën, houden sneeuwballengevechten en maken sneeuwpoppen. Vooral mijn dochtertje dompelt zich onder. Zoveel sneeuw zag ze in haar, op twee dagen na, 5-jarige leven nog nooit. Alles is nieuw. Hoog in de skilift kijkt ze neer op de witte wereld onder ons en haar gezicht is een en al verwondering waarvan ik, in stilte, wegsmelt.