Nieuwe woorden
Het is gelukt. Na een paar dagen schrappen en schaven in manuscript twee, met hier en daar een woord eraf of erbij, schreef ik afgelopen week op een middag 1500 nieuwe woorden. Het is een scene die al langer in mij hoofd broeide, waarin een van de personages haar Epifanie heeft. De avond ervoor lag ik in bed en speelde de scene door mijn hoofd. De ene mooie zin na de andere kwam voorbij. Het was vreemd. Ik was lichamelijk te moe om pen en papier of mijn mobiel te pakken en het op te schrijven, maar mijn geest was wel helder. En terwijl de scene zich in mijn hoofd voltrok dacht ik tegelijkertijd (hoe dat kan weet ik ook niet) ik ga dit onthouden. Een tel was er angst, dat al dat mooie materiaal in de ochtend vergeten zou zijn. Maar toen dacht ik, liet ik mezelf denken, dit onthoud je, want dit is waar het om gaat, dit inzicht. Misschien niet in exact deze woorden en zinnen die nu door je hoofd stromen, maar wel de strekking, de belangrijkste punten. Die punten kun je morgen verbinden. Onthoud het begin en de rest komt weer bovendrijven. Het begin ging zo:
Ze staan tegenover elkaar. Zij en de man. Een kleur, een taal een cultuur tussen hen in. Hij kijkt door haar heen, zoals zij op zolder dwars door Safia heen keek. Wat ziet hij?
Het verhaal, merk ik, gaat over veel meer dan een vrouw die in contact staat met de doden en onderzoekt wat haar drijft. Het gaat ook over cultuurverschillen, over hoe je elkaar ziet (een nasleep van mijn eerste roman of een thema, who knows) en hoe belangrijk het is elkaar mens te laten zijn, menselijk te zijn. Mijn schrijven is nog aarzelend, er is nog geen sprake van een flow zoals bij boek een, maar ik schrijf in ieder geval weer. Ik zie het als een opmaat naar de schrijfretraite in maart, zodat ik daar kan knallen, de meters kan maken die ik daar meestal maak. Aan de andere kant, al komt er geen woord op papier in Terschelling, dan zal ik genieten van de zee en de duinen en de mooie mensen die er zijn.
Niet nadenken
De kunst van freewriting is dat je schrijft wat er in je opkomt, zonder na te denken waar je over gaat schrijven. Aangezien mijn hoofd de laatste dagen uitpuilt van gedachten die komen en gaan en dan toch weer terugkomen en die niets met schrijven te maken hebben, behalve dan nu net de gedachte dat ik een blog moet/wil schrijven, dacht ik (jaja) laat ik dan maar gewoon achter mijn laptop gaan zitten en kijken wat er komt. Ik wil uit mijn hoofd en in mijn lijf. Daarom ben ik even geleden ook zo maar een stuk gaan fietsen. Eerst nog doelloos en toen met meer richting. Ik kwam uit bij de Haarrijnsche plas, en het was er mooi met veel water en zon en vogels en riet, maar ik ergerde me aan het geluid van de auto’s op de snelweg die achter mijn rug voorbijraasden, ik wilde alleen natuurgeluid. Dat lukt niet als je in een stad woont. Toen besloot ik een stukje door te fietsen en volgde het bordje Haarzuilens. Op de een of andere manier kwam het me voor dat het daar rustiger zou zijn dan aan de Haarrijnsche plas. Ik fietste best lang, mijn bovenbenen en kont deden zeer (niks gewend) en dat was gek genoeg prettig. Haarzuilens was ook niet stil, maar wel mooi. Allemaal huisjes alsof je in de Efteling bent met rode luiken voor de ramen. Er was pauze bij een school en de kinderen gilden over het schoolplein. Ik dacht aan mijn eigen kinderen, hoe lief ze zijn, hoe onschuldig. Toen moest ik huilen, even. Ik huil veel maar dat is denk ik wel oké. Ik zag een bordje met kasteel de Haar erop en wilde daarheen fietsen om te kijken hoe ver het was want ik bedacht dat ik er dan een keer met mijn kinderen heen kan fietsen. Maar mijn kont ging steeds zeerder doen en ik moest ook de hele mooie weg weer terug. Ik ga het wel doen hoor, een keer met mijn kinderen erheen fietsen en dan houden we een tussenstop op het strand van de Haarrijnsche plas en eentje bij een Eftelingcafé in Haarzuilens. Dan mogen ze Fristi en ijs en chips. Hupsakee. Dat kasteel hou ik dan als verassing achter de hand. Best fijn dat freewriten. Niet nadenken en gewoon laten komen wat er komt. Een blog zonder doel, hm, moet ik vaker doen.
Schrijfblokkade
Mijn tweede manuscript, ik werkte er niet aan, wel in mijn hoofd maar niet op papier. Er moest iets gebeuren. En gelukkig nam ik daarvoor de juiste stap. Ik maakte een lunchafspraak met mijn redacteur. We bespraken veel, grappig genoeg mijn manuscript nauwelijks. Ik gaf haar de synopsis die ik al eerder had gemaakt en we spraken af dat ik zou mailen wat ik tot nu toe had. Eigenlijk wilde ik het liefst mijn verhaal pas inleveren als het af was, als de eerste versie stond, maar de behoefte aan hulp was groter dan de behoefte aan perfectie. Ik vermoedde niet dat ze het direct zou gaan lezen. Dat deed ze wel. En toen kreeg ik zulke mooie woorden mijn kant uit dat ik moest huilen. Ik mag dit niet laten liggen, wil dit verhaal niet laten wegglijden, ook al weet ik nog niet precies waar het heengaat. Ik sprak mezelf vanochtend toe: ‘Vandaag ga je typen, al is het maar een woord erbij of een woord eraf.’ Ik bracht de kinderen naar school, ontbeet, checkte mijn mail, checkte Facebook, zat op de bank, ging naar de fietsenmaker omdat mijn fiets al een tijd doortrapt, lunchte, haalde een was uit de wasmachine, maakte thee, dronk thee, schreef een elevator-pitch voor mijn docentenopleiding, dronk weer thee. Om 15.00 uur las ik nog een keer het bericht van mijn redacteur en opende ik eindelijk mijn map manuscripten. Het is nu 17.24 uur. Straks ga ik uit eten met een collega-schrijfster. Daar heb ik zin in. Ik heb gewerkt. Niet veel, vooral herlezen en hier en daar wat details aangepast. Wel veel in vergelijking tot de dagen dat ik niet typte. Misschien had ik dan toch geen blokkade die te maken had met een nog onduidelijk plot (zoals ik lange tijd dacht). Misschien was het toch dat andere, je weet wel, denken dat je het niet nog een keertje kunt. Er zit in ieder geval weer beweging in.
‘Sometimes you know the story. Sometimes you have to make it up as you go along and have no idea how it will come out. Everything changes as it moves. That is what makes the movement wich makes the story. Sometimes the movement is so slow it does not seem to be moving. But there is always change and always movement.’ (Hemingway)
Schrijversvlam
Ken je dat gevoel, dat je leven uit je vingers lijkt te glippen? Dat je twijfelt aan je beslissingen en niet meer kunt focussen op dat wat belangrijk is? Met zo’n gevoel ging ik gisteren naar bed en maalde tot ik in slaap viel. Vanochtend had ik moeite met opstaan, maar ik deed het wel want ik had een afspraak bij mijn uitgever. In de trein viel ik haast in slaap, maar door de koude lucht op het station en de tramrit door Amsterdam begon er iets te kriebelen vanbinnen. En toen ik de uitgeverij binnenstapte en daar mijn boek uitgestald zag staan in de prachtige entree tussen zoveel andere mooie boeken die onlangs verschenen zijn, voelde ik dat ik op het juiste moment op de juiste plek was. Dit was belangrijk. Praten met de marketeer en mijn plan voor een speciale schrijfworkshop delen. Lunchen met mijn redacteur en weer dat gevoel terugkrijgen om te willen schrijven. Door hun enthousiaste reacties laaide mijn schrijversvlammetje weer op.
Op de terugweg in tram en trein kon ik mijn benen niet stilhouden. Ik dook in het boek (De rotskruiper) dat ik cadeau had gekregen en voor ik het wist stond ik op perron 20 op Utrecht CS koukleumend te wachten op de sprinter naar Terweide. Mijn mobiel ging. Het was de makelaar waarmee ik in onderhandeling ben over een maisonnette waar ik met mijn kinderen wil gaan wonen. Ik stapte de sprinter in en er even later weer uit. In de tussentijd kocht ik een huis!
‘Pinocchio went out into the world. He went on his road filled with good intentions, with a vision. He went ready to do all the things he dreamed, but he was pulled this way and that. He was distracted. He faltered. He made mistakes. But he kept on. Pinocchio, in the end, became himself — because the little flame inside him, no matter what crap he went through, would not be extinguished.
We are all Pinocchio.
And do you know what I found after several decades of life? We are Pinocchio over and over again — we achieve our goal, we become a level of ourselves, and then we want to go further. And we make new mistakes, and we have new hardships, but we prevail. We are human. We are alive. We have blood.’ (Patti Smith)
Goede voornemens
Mijn jaar, dat dacht ik, 2015 gaat de geschiedenis in als mijn jaar. Want, in dat jaar kreeg ik een contract bij Ambo|Anthos en debuteerde ik met mijn roman. Mensen zeggen dat ook zo: ‘Dit jaar wordt jouw jaar.’ Onzinniger kan het eigenlijk niet; mijn jaar, jouw jaar. Ieder jaar is tenslotte mijn jaar. Nee, ieder jaar is iemands jaar. Of ieder jaar is het jaar van iedereen. Het is in ieder geval wel een gedenkwaardig jaar, dat wel, een gek jaar waarin ik debuteerde en een maand later mijn partner verliet. Vreemd hoe twee uitersten zo dicht op elkaar kunnen volgen. En dan zeggen mensen: ‘Wat vreselijk, net nu je zo gelukkig was met je boek.’ Mensen zeggen zoveel, maar ze weten heel weinig. Ik ben nog steeds gelukkig met mijn boek. Die momenten: van schrijven, een uitgever vinden en debuteren, waren en zijn momenten van puur geluk. En op een dag wil ik ook zo op mijn relatie kunnen terugkijken. De momenten koesteren dat het goed was en is. Niets veroordelen. Ik las een mooie voetnoot zaterdag in de Volkskrant. Daarin geeft Arnon Grunberg een paar ongevraagde adviezen aan ‘zijn oom’ Remco Campert en het enige wat ik dacht toen ik ze las was: ja.
‘Neem vrijwel niets persoonlijk. Zelfs als ze je vermoorden is het zelden echt persoonlijk bedoeld. Luister naar iedereen en spreek zo min mogelijk over jezelf. Bestrijd de eigen ijdelheid, zij is de vijand van alle mensen, vooral van scheppende mensen. Ga er niet vanuit hoe de dingen zouden moeten zijn, maar analyseer waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Wees flexibel en onthecht. Stel het oordeel over de ander zo lang mogelijk uit, dat oordeel is dikwijls niets anders dan angst.
Ook jij bent een lief roofdier dat eenzaam over de steppen struint. Hoe een lief roofdier te zijn? Dat is de vraag waar ieder denkend en voelend mens mee worstelt.’
Alles-schrijver
Hoe weet je als schrijver welk genre je moet kiezen? En kunnen dat er ook meer zijn? Als kind schreef ik vooral gedichten, ik rijmde er lustig op los. Nu schrijf ik proza, heb geen tijd voor poëzie. Maar in de docentenopleiding die ik volg en die ik bijna doorlopen heb, is het poëzie-vlammetje toch weer aangewakkerd. Ik kwam tot de ontdekking dat proza en poëzie in de kern niet eens zozeer van elkaar verschillen. Qua vorm natuurlijk wel, dat lange verhaal in een boek waarbij je bladzijden lang de spanning kunt opbouwen tegenover die paar kernachtige dichtregels, dat verschil is groot. Maar hoe je tot de tekst komt, zo ontdekte ik, werkt voor mij precies hetzelfde. De kern daarin is dat ik schrijf in fasen. Eerst intuïtief, wat er in me opkomt, en dat weer durven loslaten op het moment dat ik ga herschrijven. Het helpt me om opnieuw naar mijn tekst te kijken en een diepere laag in mezelf aan te boren. Mijn teksten worden daardoor eerlijker omdat ze dichter bij mezelf komen. Vooral met poëzie was dit voor mij een eyeopener. Ik denk omdat je juist in poëzie met zo min mogelijk woorden zoekt naar die kern. Wel paradoxaal eigenlijk, dat mijn eerste versie (die dus intuïtief is), verder van me afstaat dan mijn herschreven versies. Dat de herschreven versies steeds dichter bij mijn kern komen. Daarom vind ik herschrijven en schaven waarschijnlijk zo fijn. Of misschien helemaal niet paradoxaal: alles komt uit mezelf.
Ook mocht ik een essay schrijven. Voor het eerst. Ik koos als onderwerp de schrijfblokkade (ik blog wel iedere week, maar aan die tweede roman werken ho maar... door mijn essay heb ik goede hoop op herstel). Ik las Essays schrijven van Louis Stiller, deed een empirisch onderzoek bij mijn schrijfcursisten en vergat daarin mezelf niet, zocht bronnenmateriaal bij elkaar en het allerleukste, liet mijn eigen visie erop los. Ook fijn hoor, lekker de diepte ingaan op een specifiek onderwerp of probleem. Ik kon als kind al moeilijk kiezen en nog steeds wel eigenlijk. Gelukkig maar.
Wroeten
Ik had een lege pot die al erg lang op een plant stond te wachten. En elke keer dat ik erlangs liep dacht ik: doe nou eens iets in die pot. Vandaag was ik in het tuincentrum om een kerstboom te kopen en richting de kassa schoot me de lege pot weer te binnen. Het was nog even zoeken naar een plant tussen al dat kerstgeweld, maar het is gelukt. Ik dacht er zelfs aan om een zakje potgrond erbij te kopen. Weer thuis pakte ik de pot, de plant en de grond. Ik vulde de pot op het aanrecht. Normaal doe ik zulke dingen buiten omdat ik de boel netjes wil houden. Brokken aarde vlogen langs de pot, op het aanrecht, op mijn schoenen en op de grond. Normaal pak ik dan een lepel om als de plant eenmaal staat de leegtes netjes op te vullen en vooral niet te spillen. O, ja, en ik wil mijn handen schoonhouden. Ik scheurde de zak ver open, stak mijn handen erin en propte de aarde op de lege plekken rondom de plant. Er ging weer veel over de rand van de pot. Nog even aandrukken. Zo. Lekker zwart onder mijn nagels. En waar ik normaal mijn handen zou wassen na zo’n klus, veegde ik ze af aan mijn broek.
Nu staat de pot gevuld met plant op het dressoir. Het is een fijne plant, lichtgrijze bladeren die rommelig door en tegen elkaar aanzitten. Een frommelplant. Precies wat ik nodig heb.
Wat heeft dit verhaal met schrijven te maken vraag je je mogelijk af. Alles. Want met schrijven is het net zo. Je moet het lege papier vullen en dat hoeft niet met perfecte zinnen. Schrijf maar raak, spil waar je kunt, dwaal af, verzin, schrijf wat zomaar in je opkomt, bijvoorbeeld over een pot en een plant, het maakt niet uit dat niemand daarop zit te wachten en dat je zelf denkt ‘wat een slechte tekst’. Gewoon opschrijven en de leegte vullen. Wroeten in je hoofd, je gevoel, je belevenissen, het alledaagse, het absurde. Niet opgeven en schrijven. Strakjes, als niemand kijkt, pak je de stofzuiger (je weet wel, die ene die juist jij kunt aanzetten) en zuig je alle troep op, zodat alleen dat wat je wilt overblijft. Een pot gevuld met frommelplant en rouwrandjes in mijn geval.
Het interview
De vragen van Laurie Branderhorst van online literair magazine Lood, zetten mij aan het denken over mezelf als schrijver. Je kunt het teruglezen in dit interview.
Het geheim van een goede roman
Een paar weken geleden kreeg ik van een cursist een artikel uit het NRC van 14 oktober waarin Ilja Leonard Pfeijffer ons opheldering geeft over waar het nou echt om gaat bij het schrijven van een roman. Jarenlang had hij ernaar gezocht: het geheim van een goede roman en nu wist hij het. Waarom werkt die uitgesponnen vertelling die vaker wel dan niet volledig uit de duim wordt gezogen? Lang dacht hij dat het stijl was. Hij schrijft: ‘Dat is ook zo, maar dat is het niet.’ Grappige zin. Nee, stijl is volgens hem een voorwaarde, niet de kern. Hetzelfde geldt voor structuur en inhoud. Waar het volgens Pfeijffer allemaal om draait is ‘het decor’. Net als bij speelfilms, waar het grootste deel van het budget opgaat aan het decor. De beste romans scheppen werelden waarnaar je telkens wilt terugkeren. Een magnifiek, betoverend decor. Dat kan exotisch zijn of juist herkenbaar; als het maar fascineert en de schrijver het met zoveel detail, geuren en kleuren beschrijft alsof hij er was opgegroeid.
Een andere grote schrijver is Jonathan Franzen. Van hem las ik een interview in de Sir Edmund (boekenbijlage van de Volkskrant) van 24 oktober. Een openhartig interview waarin er één specifiek stuk voor mij uitsprong. Pfeijffer gaat er in zijn betoog aan voorbij, maar ik denk dat Franzen hier nog een puzzelstukje van wat een roman goed maakt prijsgeeft. Hij zegt: ‘Het kost me maanden en soms jaren om een paar zinnen of een korte alinea te vangen die de situatie van een personage samenvat, dat is heel belangrijk. Een personage begint als een probleem. Geen saai probleem zoals ‘Ze had genoeg van haar echtgenoot’. Maar ‘Ze had genoeg van haar echtgenoot, maar helaas was hij de aardigste persoon in de wereld’. Kijk, dan ben je ergens.’ Franzen legt uit dat hij lang dacht dat hij boeken moest schrijven over een onderwerp, over de wereld. ‘Maar het zijn de personages, personages als kleine problemen die niet gemakkelijk kunnen worden opgelost’.
En zo lees ik er duchtig op los. Elke schrijver zal er zijn eigen theorie op nahouden, maar van dit soort inzichten wordt mijn schrijvershart wel warm. En waar ik een warm hart van krijg, dat deel ik dan weer graag met mijn lezers.