Schrijven op je eigen manier
Over creatief schrijven bestaan veel verschillende meningen.
De een is ervan overtuigd dat je het niet kunt leren, de ander zegt dat iedereen kan schrijven en dan zijn er ook nog mensen die wel kunnen schrijven maar denken van niet. Zo las ik in de meest recente uitgave van Schrijven Magazine een interview met Niña Weijers (zij debuteerde met De consequenties) dat ze heel lang het idee had dat haar manier van schrijven niet goed was. Dat had vooral te maken met de ‘regel’ schrijven is schrappen. Ze zegt: ‘Ik schrap helemaal niet zoveel. Ik schrijf langzaam en redigeer intensief.’ Pas toen ze een essay van Zadie Smith las, waarin ze veel herkende, kreeg ze het inzicht: ‘Ik mag zo schrijven.’ Ook ik herken me in die redigerende manier van schrijven, maar heb nooit het idee gehad dat het niet goed was. Het is nou eenmaal mijn manier. En zo heeft elke schrijver zijn of haar eigen manier. Ik denk ook niet dat je als coach of schrijfdocent iemand een manier van schrijven kunt aanleren. Dat moeten diegene lekker zelf uitvogelen. Al schrijvende kom je er vanzelf achter wat voor jou wel en niet werkt. Wel denk ik dat je mensen inzicht kunt geven in de technieken achter een verhaal. Je kunt ze tips en adviezen geven (lees veel, schrijf veel), motiveren, uitdagen en laten oefenen.
Het is grappig om naar interviews met schrijvers te luisteren, naar hoe zij werken en daar dingen uit te pikken die je aanspreken of interessant vindt. Ze spreken elkaar overigens allemaal tegen, die publicerende schrijvers, en ik geloof niet dat een andere schrijver je mag vertellen hoe jij het moet doen. De andere schrijver mag hooguit vertellen hoe hijzelf te werk gaat en jou daar mogelijk mee inspireren. Zo vond ik het mooi hoe Daan Heerma van Voss (schrijver en interviewer) in een les aan schrijfstudenten vertelde dat hij elke zin in zijn boeken wilde kunnen verantwoorden. Dat je dus precies weet waarom je juist die zin hebt geschreven (en niet een andere). Als je op die manier je verhaal bekijkt haalt het direct de vrijblijvendheid eruit. Want dat is ook schrijven: keuzes maken. Dankjewel Daan. Weijers zegt ook: ‘Schrijven is een manier van denken. Schrijven maakt je geest helder.’ Ja, ik herken dat. En zo ontdek je door te lezen, te luisteren (naar jezelf en anderen), te leren en te schrijven, waar je naartoe wilt; steeds een beetje meer en steeds een stapje verder.
Zen!
Help, wat gebeurt er met mij? Ik, de weliswaar introverte maar toch vrij zelfverzekerde vrouw, drentel paniekerig op en neer voor mijn kledingkast. Gisteren had ik nergens last van, gisteren had ik er zin in, verklaarde ik vrolijk aan redactie-assistente Kanta toen die belde om te checken of ik klaar was voor mijn fotoshoot. Maar nu? Nu ben ik veranderd in een zenuwachtig, onzeker wezen dat niet weet wat ze aan moet trekken terwijl de fotograaf beneden zijn spullen klaarzet. Een ontzettende vrouw die in de passpiegel gruwelt van haar wallen en van de twee extra rimpels die juist vannacht besloten hebben uit hun schuilplaats te komen. Eenmaal weer beneden (een stuk minder opgedoft, weg glamourjurk, hallo simpel truitje), piep ik tegen fotograaf Merlijn (hopelijk kan hij echt toveren) dat hij me best mag fotoshoppen, waarop hij geruststellend sust dat het wel meevalt met die wallen. Schoorvoetend besluit ik hem te geloven. Ik ga staan en we beginnen. Merlijn geeft me tips. Mocht je ooit een fotoshoot hebben…
Tip 1: Als je recht voor de camera staat lijk je 5 kilo zwaarder, een beetje draaien dus.
Tip 2: Teveel tand is niet mooi, teveel boos is niet mooi, iets ertussen in dus (dit blijkt voor mij heel lastig want ik lach nogal graag op de foto en als ik mijn lippen op elkaar moet houden krijg ik een rare tril mond)
Tip 3: Marijke Helwegen, oftewel: borstjes vooruit en lipjes getuit maar dan zonder de lipjes want dat geeft een ongewenst rimpeleffect dus.
No one said it would be easy. En na dit alles moet ik als klap op de vuurpijl er nog intellectueel bij kijken ook. Daar schieten we alle drie flink van in de lach. 'Nee, nee, niet lachen,' roepen ze in koor (zij mogen wel lachen, ik niet), denk maar aan iets moeilijks. Waarop Kanta vraagt: 'Waar denk je aan?'
Eerlijk gezegd denk ik op dit moment aan niets. Het is heerlijk leeg in mijn hoofd.
'Nergens aan.'
Dit vinden ze heel knap en bijzonder intellectueel. Missie geslaagd. Ik begrijp ze wel hoor, die fotomodellen. Voordat je op moet totale paniek en dan na veel geklik en wat aanmoedigende woorden van de fotograaf - ja, nu kijk je goed, vasthouden dit, je kin iets meer naar onder, mooi - steeds meer in een staat van leegte zakken. Weer iets geleerd en het mooiste is, ik ben compleet Zen!
Ernaast denken
Er zit iets tegenstrijdigs in de schrijver die stilletjes achter zijn pc zit te typen en zoekt naar de juiste woorden. Je zou er haast van verkrampen, dat vrijwel bewegingsloze lijf en alleen die tikkende vingers op het statische toetsenbord. Ergens in je hoofd zit wat jij wilt zeggen, maar je kunt er net niet bij, net niet het verband leggen, net niet. Wat dan goed schijnt te werken (zo las ik in Het Naakte schrijven van Nirav Christophe) is om in beweging te komen. Als je in beweging bent, komt het naar boven: het idee, het beeld, de metafoor waarop je zat te broeden. Het is er even niet mee bezig zijn en dan het juiste idee krijgen (eureka). Sommige mensen geloven zelfs dat ideeën ontstaan door het bewegen. De Duitse beeldend kunstenaar Joseph Beuys zei: Ik denk met mijn knie.
Zo zit ik zelf al een hele poos te broeden op de titel voor het tweede boek waar ik aan werk. Het gaat over een vrouw die rust wil. Helaas voor haar heeft ze een ‘afwijking’ zoals ze het zelf noemt: ze staat in contact met de doden. En een van die doden laat haar helemaal niet met rust…nou ja, dat is het basisidee. Krampachtig probeer ik de titels op te roepen, ik denk aan geesten, aan doden, aan een tussenwereld, van alles. Ik ging van ‘Vlekken op je ziel’, naar ‘Ik zie ik zie, wat jij niet ziet’, maar echt blij word ik er niet van. Tot ik dus het bewuste artikel las wat ik hier boven benoem. Moet ik dan nu gaan ijsberen? Een rondje fietsen? Onder de douche gaan staan hupsen (onder de douche krijg ik wel vaak goede ingevingen). Ik weet het niet. Dat lijkt me toch ook geforceerd. Waar het denk ik om gaat is dat je door te bewegen niet teveel in je hoofd bent. Hoe vaak hoor je niet dat mensen die overspannen zijn van de huisarts een fikse wandeling moeten maken? Dus dat ik tussen het schrijven door de vaatwasser leegruim en een was draai in het kader van uitstelgedrag (en dingen die toch moeten gebeuren) is juist effectief voor mijn schrijven? Zo had ik het nog nooit bekeken. Eureka! Schrijven en het huishouden: een uiterst werkzame combinatie. Ik stort me op de vuile vaat. Huishouden aan het doen? Nee joh, ik schrijf. En vlug zet ik weer een bord in de vaatwasser, het kan maar net die briljante titel opleveren.
Kwetsbaar
Terroristen schoten cartoonisten (en een agent die in de weg liep) dood, omdat ze hun werk kwetsend vonden. Niet veel later schoten agenten de terroristen dood. Zonen en vaders, agent, cartoonist, terrorist. Dood. Gekte. Ik denk er veel over na, misschien wel te veel, en wordt er verdrietig van. Het is van een andere orde, maar toch. Zal ik met mijn boek niemand kwetsen? Het is een roman, het is fictief, maar mensen kunnen zich erin herkennen. Ik denk niet dat die ene ex werkgever bijvoorbeeld, die ik niet zo aardig wegzet, mij overhoop komt schieten, maar het kan wel kwetsend zijn voor hem. Hij weet niet wat waar is en wat verzonnen. Stiekem hoop ik dat hij mijn boek nooit zal lezen, maar dat is eigenlijk ook weer laf. Arnon Grunberg meen ik, zei eens: ‘Je kunt het nooit goed doen als schrijver. Of mensen zijn gekwetst als ze zich herkennen in je boek of mensen zijn gekwetst als ze zich er niet in herkennen.’ Schrijven, tekenen, schilderen, fotograferen, we doen het om ons te uiten, maar die uiting is altijd eenzijdig, vanuit onze beleving, onze waarneming. Stel die ex-baas leest mijn boek, leest: zijn venijn werd slechts bedekt door een dun laagje charme…dan roept hij mogelijk: ‘Verdomme, zo ben ik toch helemaal niet, hoe kan die trut dat nou zo opschrijven?’. Hij weet misschien niet dat ik als schrijver de personages moet aandikken, moet overdrijven, moet uitvergroten (hé, is dat ook niet wat de cartoonisten doen) om de aandacht van de lezer te grijpen. Of mijn bloedeigen moeder, de laatste persoon op aarde die ik wil kwetsen, die vast wel doorheeft dat een boek over een moeder-dochter relatie door haar eigen dochter op een flinke portie gedeeld verleden berust. Maar begrijpt zij ook wat ik er allemaal bij heb verzonnen? Het is geen strakke grens, dat buitelt en tuimelt in woorden en zinnen en gedachten en handelingen door en over elkaar heen. Precair is het, de woorden, de tekeningen, de meningen en de waarheden.
Waren de cartoonisten er op uit om de terroristen te kwetsen? Of gaven ze slechts hun ‘uitvergrote’ versie van hoe zij de wereld zien; het duiden van verleden, heden en toekomst? Los daarvan, bewust of onbewust, kwetsend was het. Je ziet nu overal cartoons van potloden tegenover geweren. Maar misschien moet iemand eens een terrorist met een potlood in zijn hand tekenen, brengt ze dat op een idee? Misschien moeten alle terroristen als de wiedeweerga op tekenles? En hoe zit het dan bij mij? Moet ik stoppen met schrijven omdat ik mogelijk anderen kwets? Nee. Maar ik ben me wel bewust van het dunne koord waarop ik balanceer en dat voelt kwetsbaar.
P.s: Ik bied bij voorbaat mijn excuses aan als mensen straks gekwetst worden door mijn boek. Iedereen die zich meent te herkennen, of juist niet…jullie mogen altijd terugschrijven.
Een wereld van details
Gisteren even een frisse neus gehaald op de fiets met de kinderen. De lucht was strakblauw, de zon stond laag en scheen verblindend in onze ogen. En terwijl ik richting de Bosspeeltuin fietste was ik me zeer bewust van de wereld om me heen. Ik zag een stukje van een tatoeage in de nek van een hardloper, wolkjes adem uit zijn mond toen ik hem passeerde, een labradoedel die iets te enthousiast aan de lijn trok waardoor zijn baasje met een ruk vooruit vloog en mijn eigen kleine meid op haar grote roze meidenfiets die zwabberend de berm in reed, gilde, maar wel haar fiets recht wist te houden en daarna huilde van opluchting. Voor een schrijver is het van groot belang oog te hebben voor details en deze niet vertellend, maar vertonend op te schrijven (show, don’t tell). Met details schets je een beeld, breng je lezers dichter bij de gebeurtenissen en laat je ze hun eigen conclusies trekken. Details suggereren iets over de personages, de sfeer, de omgeving. Wanneer je beelden en gebeurtenissen laat zien breng je de lezer dichter bij de handeling. Je schept een sfeer, een gemoedstoestand, dreiging of juist ontspanning. Je wekt verwachtingen bij de lezer waardoor die, als je het goed doet, verder wil lezen. Nog spannender wordt het als je de verwachtingen van de lezer van tijd tot tijd doorkruist, dan hou je je lezer scherp. Het is niet zo dat je alleen maar moet vertonen. De afwisseling tussen vertellen en vertonen hangt samen met de afstand van de lezer tot de gebeurtenissen. Bij vertonen is die afstand minimaal, bij vertellen neemt die toe. Passages waarbij je van de ene gebeurtenis naar de andere wilt komen, kun je dus prima vertellen.
Soms hebben beschrijvingen een symbolische betekenis, soms heb je dat als schrijver pas later door. Zo komt er in mijn roman ‘Tot waar we kijken kunnen’ een valentijnskaart voor. Het leek me wel grappig om moeders een kaart naar haar single dochter te laten sturen om haar een beetje op te vrolijken. Dochter vindt het maar een kitscherige kaart en in plaats van dat ze er vrolijk van wordt, maalt de gedachte aan vervelende aanbidders onrustig door haar hoofd. Ze plakt de kaart onder een magneetje op de koelkast. Ik wist al schrijvende niet dat deze kaart een aantal keer een rol ging spelen in mijn verhaal, zelfs aan het einde opduikt en daar symbolisch de band tussen moeder en dochter benadrukt, met een totaal andere beleving dan aan het begin. Misschien is dat wel de rol van een schrijver. Mensen met verhalen bewust maken van details; van de wereld om ons heen.
Schrijvende moeder, moederende schrijver
Hoera, succes! Het lukte me een contract te krijgen bij ambo|anthos. Het is zo gaaf en zo spannend…maar ook moeilijk. Want schrijver zijn en moeder zijn…hoe combineer je dat? Gisteren bijvoorbeeld zat ik in mijn werkkamer druk te typen aan een scene in mijn tweede boek toen Jonas, 7 jaar, zachtjes naar binnensloop en naast me kwam staan. Ik stopte. Hij wilde meekijken hoe ik schreef. Maar ik kan niet schrijven als iemand over mijn schouder meekijkt. Ik vroeg hem weg te gaan zodat ik me kon concentreren. Toen zei hij: ‘Ik wou dat je een winkel had, dan kon ik je tenminste gewoon meehelpen.’ Daarna droop hij af. Och wat voelde ik me schuldig daarna. Hij weet natuurlijk dat ik schrijf en hij vangt alles op met die schotelantenne-oren van hem en hij springt mee rond als ik goed nieuws krijg waar het mijn schrijfcarrière betreft. Hij wordt omringd door mama’s schrijven, maar hoe dat nou precies in zijn werk gaat weet hij dus niet. Hij wil meehelpen, leren, zo lief. Mijn schuldgevoel kreeg nog een extra duwtje door de tien levenslessen van Denker des Vaderlands René Gude die ik op Facebook voorbij zag komen. Alles is al uitgezocht, door iedereen. Ga vooral te rade bij anderen. En dat is nu precies wat die kleine man deed. En toen bedacht ik een briljant plan (vind ik zelf). Ik vertel de kinderen vaak verhalen voor het slapen gaan, die verzin ik meestal ter plekke. Een van die verhalen, over het draakje Rapid, was een instant succes. Ze gingen er helemaal in mee en elke avond moest ik er een nieuw avontuur bij verzinnen. Jonas bedacht allerlei details en we hadden de grootste lol. Wat als ik nu samen met Jonas het verhaal van Rapid ga schrijven? Dat we hem een streven geven, wat conflict en zijn personage gaan uitwerken, misschien nog een leuke side-kick erbij verzinnen? Toen ik het plan aan Jonas voorlegde had je zijn gezichtje moeten zien. Dus deze kerstvakantie schrijf ik met mijn zoon een spannend verhaal over een draak. Jonas gaat er tekeningen bij maken (zusje Mette mag mee tekenen) en heeft het al over de VVL-school voor draken (Vlieg Vuurspuug en Land school). Makkie, schrijver en moeder zijn. De schrijfwinkel is geopend.
Dat zoeken we even op
Bestaat dat, vroeg de uitgever mij na het lezen van mijn manuscript, privé verpleging in een ziekenhuis? Eh…geen idee, goeie vraag. Uitzoeken. Nee. Schrappen, want niet belangrijk voor het verhaal. Het is slechts een klein voorbeeld. Aan sommige romans (die in deze tijd spelen, in een bekende stad, met doodnormale mensen etc.) zie je het niet direct af, en dat is nou ook juist de bedoeling, maar ook aan die romans en ik denk eigenlijk aan elke roman, gaat documentatie vooraf. Gedegen research beslaat een groot deel van het schrijverschap en brengt de schrijver op plaatsen en in werelden waar je zonder je verhaal mogelijk nooit zou zijn beland. De meeste informatie vinden we via Google, maar lang niet alles. Heb je een arts in je verhaal dan zul je er wat medisch jargon tegenaan moeten gooien of speelt een deel van je verhaal in, laten we zeggen, Marokko, dan lijkt een retourtje Marokko me verplichte kost. Het gaat om de details, de smaken, de geuren en de kleuren, de taal, de toon en de gebruiken.
Voor mijn boek bezocht ik o.a. een liveshow van Hollands got talent waar mijn poging backstage te komen en een glimp van de jury op te vangen jammerlijk mislukte (mijn argument dat het research betrof voor een roman maakte geen indruk op de pinnige PA van Patricia, Gordon en Dan). Maar de sfeer van studio 18, het publiek dat opgewarmd werd door de hyperactieve opnameleider, de dreunende bas en andere details die ik driftig noteerde in mijn Moleskine, maakten dat ik de openingsscène van mijn boek geloofwaardig neer kon zetten.
Het kan gevaarlijk zijn ook, als je te lang blijft hangen in je research en maar niet aan het daadwerkelijke schrijven toekomt. Balans is denk ik het magische woord in deze (maar wanneer is dat woord eigenlijk niet van toepassing!). Mijn broer interviewen omdat er een hoefsmid in mijn verhaal zit, of zit die in mijn verhaal omdat mijn broer hoefsmid is? En dan gauw weer verder schrijven, want met verse details is het soepel werken. Burn-out, ontslag, mediation, ik moet zorgen dat het klopt, tot in de kleinste finesses. Kan je personage dit of dat nog wel als ze burned-out is? Getver, nee, oké, dan zit ze er tegenaan, ze is het nog niet, kan het dan wel? Ja, pfoe, daar kom ik goed mee weg. Het moet geloofwaardig zijn, die wereld in je hand en de documentatie moet buiten beeld blijven; organisch opgaan in je vertelling. Of zoals Thomas Rosenboom het mooi zegt: laat de dode stof opgaan in het levend weefsel van het verhaal. Duik erin, de steden, dorpen, beroepen, mensen, dieren. Interview, lees, zoek op. Waan je als een deelnemer van Twee voor twaalf, maar dan voor je eigen boek.
Schrijfrituelen
Ken je dat gevoel dat je ‘moet’ schrijven? Omdat als je niet schrijft er iets ontbreekt? Iets ontzettends belangrijks? Bij mij gaat het zelfs zover dat als ik een tijd niet heb kunnen schrijven ik waziger word in mijn hoofd, onrustig ben, zelfs sacherijnig word. Waarom gebeurt dit, denk ik dan. Ik heb toch een lieve man, een mooi huis en twee prachtige kinderen? Ik krijg zelfs een boekcontract, dat is toch mijn droom, wat wil ik nou nog meer? Schrijven dus. Schrijven is bij mij een noodzakelijk ritueel. Het gaat veel verder dan een vaste gewoonte. Pas als ik schrijf kom ik thuis in mezelf. Het herhalende karakter, woorden die dansen op het witte vlak, de herkenbaarheid ervan en de wens om telkens weer iets moois op papier te zetten, ja, dat riekt sterk naar een ritueel.
Rituelen lijken op vaste gewoontes. Ze hebben het echter in zich dat je denkt er niet meer buiten te kunnen. Zo kan een blokje om voor het slapen gaan een vaste gewoonte zijn. Als je gaat denken dat je zonder dat blokje om niet goed zal kunnen slapen, dan wordt het een geritualiseerde gewoonte.
Zo is dat bij mij met schrijven, maar ook met de schrijfretraites die ik frequent bezoek (deze week zit ik weer op Terschelling, hoera). Er daalt een rust in mij, want hier hoef ik even nergens anders aan te denken dan aan schrijven. Hier mag ik schrijven, hier moet ik schrijven. Mijn bedje is opgemaakt in kamer 4 (vaste prik), ontbijt, lunch en diner zijn verzorgd. Ik ben omringd door andere schrijvers en een excellente coach die ik aan haar jasje mag trekken als het nodig is. Het enige wat ik hoef te doen is mijn laptop aansluiten, gaan zitten en werken maar. Voor de nodige frisse lucht loop ik het strand op of maak ik een fietstochtje door de duinen. De sfeer in het Strandhotel is altijd relaxed. Kortom, de ideale schrijfomstandigheden voor mij. Ik denk, nee ik weet, dat ik niet meer zonder kan. Schrijven op deze schrijfretraite...dat is dubbel en dwars thuiskomen.
De andere kant van Herman Brusselmans
Wat ik niet had verwacht en toch gebeurde…
Afgelopen zaterdag ging ik met een schrijfgenote naar het slotfeest van Nederland Leest, een landelijke leescampagne in de prachtige schouwburg Kunstmin in Dordrecht. Het boek ‘Een vlucht regenwulpen’ van Maarten ’t Hart stond centraal en het gesprek tussen hem en zijn jarenlange vriendin Mensje van Keulen was om te smullen. Ze discussieerden, kibbelden en flirten er lustig op los. Naast die twee iconen was ook de rest van het programma niet mis: Herman Brusselmans, Judith Koelemeijer, Redmond O’Hanlon en nog vele anderen. Ik ging met name voor Maarten ’t Hart, maar degene die het meeste indruk op me maakte die avond was Herman Brusselmans. Hij gaf op zijn gebruikelijke ironische manier, gortdroge antwoorden op de vragen van de interviewer en de zaal lag constant in een deuk. Hij las voor, had een aantal stukjes (zoals hij het noemde) geschreven en speelde zijn rol van gesjeesde schrijver met verve. Ik moet bekennen dat ik nog nooit iets van hem gelezen heb en hoewel ook ik geregeld in een deuk lag, ontstond bij mij niet de behoefte om wél iets van hem te gaan lezen. Tot het allerlaatste moment. Hij ging nog een stukje doen en het was werkelijk waar verbluffend mooi. Niks flauwe grappen of oversekste personages. Ik kan me de tekst niet letterlijk herinneren, maar hij greep me vanaf zin één met zijn woorden, het ritme, hoe hij het las, breekbaar, indringend…een inkijk in zijn gedachten. Het was zo’n totale kentering, zo onverwacht en daardoor des te indrukwekkender. Ik krijg sterk het vermoeden dat hij zich verschuilt. Hij vertelde wel dat er in al zijn boeken een serieuze ondertoon zit, maar dat die meestal gemist wordt door zijn lezers. Allicht, denk ik dan, je houdt je lezers zo vaak dezelfde grappenmaker voor dat ze niets anders meer willen of misschien zelfs kunnen zien. Hij zegt zelf daarover:
‘Mensen noemen mij soms een eikel met lang haar, iemand die gore grappen vertelt en met alles lacht, maar dat is niet waar. Dat imago heb ik, maar iedereen die naar buiten stapt en in de media komt, heeft een imago. Het is niet dat je dat beeld zelf kweekt. Het wordt je eerder opgelegd.’
Hoe het ook zij. De lach had ik verwacht, het geraakt worden niet en dat maakte het onverwacht mooi.