Wegens vakantie gesloten

Ik ben een weekje fietsen door Nederland, dus helaas geen blog deze week. Volgende week ga ik weer aan de slag. Lieve groet, Inge


Hoe gaat het...met je boek?

Op een feestje in gesprek met de buurman:

‘En verder probeer ik een boek te schrijven.’

‘O wat leuk, wat voor boek? Een psychologische roman. Toe maar, oh, volgens je schrijfcoach. Goh, wat ontzettend leuk. En waar gaat het over? Een moeder, een dochter en een superkonijn. Wat zeg je? De moeder weet dat ze doodgaat en stelt een wensenlijst op. Klinkt een beetje als The Bucketlist, is het zoiets? Dat is niet echt origineel. Ik geloof dat je nog een beetje moet werken aan je pitch. Oh, het gaat over loslaten, over elkaar niet echt kunnen zien, en. Hm, nee hoor, klinkt helemaal niet vaag, klinkt als een vrouwenboek. Maar wel supergaaf dat je het doet, knap van je, een boek schrijven, tjonge.’

Twee maanden later op een ander feestje:

‘En? Hier, een wijntje, de buurman zorgt wel voor je. Hoe gaat het nu? Fijn dat het zo goed gaat, maar ik bedoelde eigenlijk met je boek. Wat zeg je me nou? Dus het is af, de eerste versie, herschrijven ja ja, maar dat is hartstikke goed, en wanneer kan ik het kopen? Waar ging het ook alweer over? Iets met een blind konijn dat doodgaat toch? Ik ben benieuwd hoor, ook al behoor ik niet tot de doelgroep. Heb je er eigenlijk lang over gedaan? Twee jaar, wow. Nog niet af? Net zei je anders dat het af was. Af is af. Je moet niet te lang doorgaan, anders verpest
je het misschien. En heb je al een uitgever of hoe werkt dat? Mijn neef zit in die wereld, ik zal hem eens bellen. Is het autobiografisch? Meestal wel toch, met boeken? Goed hoor, dat je dat durft ook. Lijkt me lastig als mensen
zichzelf dan gaan herkennen. Komt er nog een knappe buurman in voor?’

Drie weken later op straat op de fiets, de buurman remt:

Hé Inge, ik wilde nog vragen hoe het met je boek gaat? Heb je al een uitgever? Nee? Ik hoor dat het ook niet meevalt in de crisistijd, maar, de aanhouder wint. Die neef? Ja, die heb ik nog gebeld, die werkt alleen niet bij een uitgeverij maar bij een drukkerij, heb je daar ook wat aan? Ik heb veel aan je gedacht en aan je boek en zo. Ik vind het zo gaaf en ik ben best handig met de computer dus als ik je kan helpen om een voorkantje te ontwerpen? Heb je het nou eigenlijk al aan je moeder laten lezen? Als het af is zeg je, maar het was toch al af? Het blijft toch tricky hè, zo’n boek. Daar kunnen hele familieruzies door ontstaan. Oh, je bent al bezig aan je tweede boek. Oké. Maar kan ik het eerste al kopen dan? Anders geef je het toch lekker zelf uit. Hou me op de hoogte hè. Zo goed, echt knap van je. Houdoe.


Cadeautjes

Tijdens het eerste half jaar van mijn schrijfopleiding was een belangrijk onderdeel het geven en krijgen van feedback. De docenten hielden er diverse methodes op na, maar van eentje heb ik echt het meest geleerd.

Dat ging zo: mijn nieuwe scene was door iedereen gelezen (dus iedereen wist waar het over ging) en één persoon was van te voren aangeduid als hoofdfeedback gever; hij of zij ging een kwartier in op mijn tekst. En dan niet zeggen wat er goed, niet zo sterk of ronduit slecht was…maar juist waarom iets goed, niet zo sterk of ronduit slecht was, onderbouwd met argumenten die er toe deden; die te maken hadden met stijl, structuur, personages, emotie, et cetera; alle technische aspecten waaruit een scene, kort verhaal, roman is opgebouwd. En ik mocht niets terugzeggen, mond dicht, lippen op elkaar en de sleutel weggegooid tot de vijftien minuten voorbij waren. Dat is dus extreem moeilijk, zeker als je het gevoel hebt dat die lezer er geen zak van begrepen heeft. Ik zat druk gebaren te maken en te seinen met mijn ogen die ik dramatisch sloot of mijn wenkbrauwen die ik tot grote hoogten liet stijgen als ik hoorde wat die ander allemaal wel niet vond van mijn prachtige, sterke, totaal misverstane verdrinkingsscene. De docente deed er nog een schepje bovenop (dat mocht als het kwartier om was) en zei vrolijk: ‘Als je beschrijft dat je personage verdrinkt, dan wil ik dat wel kunnen voelen. Misschien moet je eens naar een zwembad gaan en je hoofd heel lang onder water houden.’ Opgelucht dat ik weer wat mocht zeggen en over mijn woorden struikelend om dit grote misverstand uit de wereld te helpen, zodat al die domme medestudenten en die nog dommere docente het begrepen: ‘Maar ik ben een keertje bijna verdronken, ik heb het echt meegemaakt!’ De docente: ‘Aha, beginnersfout nummer één! Dat het echt gebeurd is, mag nooit een excuus zijn. De lezer leest zoals die leest, die heeft niks te maken met ‘echt gebeurd’ of ‘maar wat ik eigenlijk bedoelde’. Als het mij als lezer niet raakt, doe je het niet goed.’ Waarna ze gelukkig uitlegde hoe ik de scene overtuigender kon maken door de nare verdrinkingsbeelden af te wisselen met lieflijke beelden, zodat het nare nog veel naarder werd.

O, wat heb ik zitten zweten en slikken en o, wat heb ik daar veel van geleerd. Het is volgens mij essentieel dat je als schrijver feedback kunt aannemen en accepteren en als ‘niet persoonlijk’ kunt beschouwen. Ik bedank mensen ervoor en zie het als cadeautjes. Ze nemen tenslotte de tijd en moeite om dat gekrabbel van mij te lezen en er wat van te vinden. Of ik er iets mee doe, met die cadeautjes? Sommige pak ik uit, sommige laat ik dicht, maar ik neem ze sowieso altijd aan.


Kwaliteit?

Aan mijn eerste manuscript heb ik alles bij elkaar ongeveer twee jaar gewerkt (en ik realiseer mij heel goed dat het nog lang niet klaar is want mocht er een uitgever geïnteresseerd raken dan volgt er nog een redactieronde, herschrijf en schaafwerk, vast nog een redactieronde, de puntjes op de i en dan stel ik mij zo voor nog een derde redactieronde, waarna we vrolijk doorgaan met vormgeving, drukwerk, verspreiding en als het dan eindelijk in de winkels ligt een heleboel commotie maken in het kader van de marketing, ofwel pers en publiciteit zoeken en als dat een beetje loopt geen tijd meer hebben om het volgende boek te schrijven wat ik dus nu maar vast doe: uit voorzorg…o, en omdat ik het zo leuk vind).

Sommige schrijvers doen tien jaar over een boek (ik noem een Donna Tartt), anderen komen zowat jaarlijks met een nieuw boek (zoals Renate Dorrestein). Dat zegt volgens mij niets over de kwaliteit, daarin ben ik het eens met laatstgenoemde die dit fenomeen mooi verwoord in haar boek De leesclub: een boek over zeven vriendinnen die besluiten een literaire cruise te maken onder leiding van hun allerfavorietste auteur Gideon de Wit, waarin Dorrestein breekt met alle regels van de literatuur en slapstickachtig over de top gaat omdat ze daar behoefte aan had. ‘Ik moet ook aan mijn eigen arbeidsvreugde denken’, zei ze daarover.

De leesclub was op het moment van verschijnen (2010) haar drieëntwintigste boek in zevenentwintig jaar tijd. Achterin dat boek worden haar vragen gesteld. Een van die vragen is: Raffelt u de boel niet een beetje af? En ook: Wat zegt uw productiviteit over de kwaliteit van uw werk? En: Kunnen we dit schrijverschap nog wel serieus nemen? (ik heb overigens sterk de indruk dat Renate hier zelf op de stoel van de vragensteller is gaan zitten, wat weer grappig is op zich). Haar antwoord (op haar eigen vragen?):

‘Het lijkt soms wel alsof het de bedoeling is dat je als auteur zo min mogelijk publiceert, maar eenduidig zijn de opvattingen hierover niet. Productiviteit is blijkbaar ook iets wat je serieus kunt nemen. Toch dachten mijn uitgeefster en ik op een gegeven moment: Misschien moeten we terug naar één nieuwe titel per vijf jaar. Dan creëer je een aura van pijn en moeite, lijden en afzien, grote doorwrochtheid en verantwoorde research. Maar bij het idee alleen al kwam ik in een existentiële crisis. Wat zou ik de rest van die vijf jaar met mezelf moeten beginnen? Ik krijg mezelf nu eenmaal moeilijk uit de schrijfstand dus laten we er maar een unique selling point van maken dat ik elk jaar een titel aflever. Het is toch te zot voor woorden dat je je ervoor zou moeten schamen dat je je werk met zoveel plezier doet dat er vanzelf een hoop uit je handen komt?’

Het lijkt misschien komisch, maar dit zegt veel over de vreugde (en zo te horen noodzaak) die zij voelt bij het schrijven. Schrijfplezier heb je volgens mij als schrijver echt nodig, dat, een beetje aanleg en een hoop doorzettingsvermogen; kwaliteit gegarandeerd!


Streven

In de allereerste les van de driejarige schrijfopleiding die ik volgde werd mij door Carolina Trujillo, schrijfdocent, schrijver en chaotisch inspirator, iets geleerd wat zich diep in mij nestelde. Ik geloofde direct dat wat zij vertelde waar was en ook daadwerkelijk zo werkt. Zij vertelde dat een literair personage altijd een strevend personage moet zijn, en dan wel een strevend personage dat obstakels moet overwinnen om zijn of haar doel te bereiken, of nog liever een strevend personage dat daarin doorslaat en aan het eigen streven ten onder gaat…haha, jaja, zozo. Dat klinkt eenvoudig. Eenvoudig, enkelvoudig, één doel. Dat las ik later in Aanvallend spel, vier lezingen over schrijven van Thomas Rooseboom. Ons strevend personage moet één doel voor ogen hebben, niet een gemeenschappelijk doel, maar een persoonlijk doel waarvan het nastreven verantwoord en noodzakelijk is. De held moet maar één ding willen, niet twee of drie, dat werkt alleen maar verwarrend…haha, jaja, zozo. Dat klinkt eenvoudig, maar dat is het dus niet. Ik liep er in ieder geval een aantal keren flink op stuk. Je merkt het ook direct in je verhaal. Als je het ‘één ding nastrevende personage’ ook maar een seconde uit het oog verliest begint de boel te zwabberen, haken lezers mogelijk af omdat ze niet voldoende kunnen meeleven met je hoofdpersoon.

Misschien nestelde dit gegeven van het strevend personage zich zo direct en eenduidig in mij omdat het voor mijzelf ook een houvast bood. Daar zat ik dan, groentje pur sang die een roman wilde schrijven. Wacht eens even, het groentje wil dus een roman schrijven. Maar ze weet helemaal niets af van romans schrijven. Obstakel een. Rustig maar groentje, daarom volg je toch deze opleiding? Maar dan moet ze elke zaterdag naar Amsterdam terwijl ze thuis twee kinderen heeft. Obstakel twee. Gelukkig heb je ook nog een man, die regelt het wel op zaterdag. Maar ze moet doordeweeks schrijfopdrachten maken om beter te worden, te beginnen met korte verhalen en ze heeft helemaal geen ideeën voor korte verhalen. Obstakel drie. Je vindt schrijven leuk groentje, dus ga gewoon lekker schrijven dan komen de ideeën vanzelf. Maar ze moet boeken lezen over schrijven, boeken lezen überhaupt en daar heeft ze helemaal geen tijd voor, laat staan dat ze dan nog aan het korte verhaal dat een roman moet worden kan werken. Obstakel vier. Dan ga je gewoon op schrijfretraite en maak je daar flink wat schrijf- en leesmeters, die man van je redt het ook wel een midweek zonder jou. Maar is haar manuscript waar ze twee jaar aan gewerkt heeft wel goed genoeg? Obstakel vijf. Groentje toch, goed genoeg waarvoor? Je wilde toch een roman schrijven. Ja, maar nu heb ik een manuscript af en wil ik dat het uitgegeven wordt. Dat is volgens mij een nieuw streven groentje…

Afijn. Leven jullie nog met me mee? Wordt vervolgd.


Geluksmomenten

Sinds ik schrijf bezoek ik regelmatig literaire evenementen. Zo was ik zaterdag bij het literair festival van Das Magazin. Een mooi concept waarbij je van te voren kunt kiezen uit een aantal leesclubs met bekende schrijvers wier boek je thuisgestuurd krijgt, dit leest en er op de avond zelf vragen over mag stellen. Zaterdag ging ik met twee schrijfvriendinnen naar de leesclub van Herman Koch in Roest (een prachtige oude loods in Amsterdam waar culturele activiteiten worden georganiseerd). We mochten Herman bevragen over zijn huidige boek Geachte heer M., zijn andere boeken, over alles eigenlijk. Hij reageerde soms komisch, soms serieus, maar telkens opvallend openhartig op de vragen. Een van die vragen was waarom hij schreef. Zijn antwoord was voor mij zeer herkenbaar en het ontroerde me dan ook. Hij zei dat hij inmiddels natuurlijk schreef omdat hij er een goede boterham mee verdiende, het succes was leuk, net als iedere andere schrijver had ook hij ooit de hoop om door te breken, maar hij schreef vooral omdat hij zich erin kon verliezen, omdat hij soms het gevoel kreeg echt iets goeds op te schrijven, zinnen, een gedachtegang of een scene waarvan je de volgende morgen als je het terugleest nog steeds denkt. Ja, dit is goed. Of waarvan je zelfs denkt, potverdorie zeg, heb ik dat bedacht? Geluksmomenten. Moet een goed boek dan helemaal uit zulke fragmenten bestaan?, vroeg iemand. Nee, antwoordde Herman, dat kan ook helemaal niet. Het zijn meer de momenten waar je naartoe schrijft. Waarvan je niet wist dat je ze in je had. In ieder boek zitten een paar van die momenten.

Geachte heer M blijkt zeer autobiografisch te zijn. De Herman in het boek is Herman Koch in zijn middelbare schooltijd. En die geachte heer M is gebaseerd op Mulisch (die zei dat hij schreef om gelezen te worden tot in de eeuwigheid, iets waar Herman niet in gelooft). En hij had echt een relatie met het mooiste meisje van de klas. Na afloop durfde ik hem aan te spreken en vroeg of hij niet een druk voelde om telkens met een goed boek te komen en of hij bijvoorbeeld een lijst met verhaalideeën bijhield. Van druk had hij geen last zei hij, zijn boek Het diner bijvoorbeeld, had hij al veel eerder af, maar had er bewust nog anderhalf jaar aan geschaafd omdat hij voelde dat hij iets goeds in handen had. En hij ging pas drie maanden voor hij aan een nieuw boek begon nadenken waarover het zou kunnen gaan, eerder had volgens hem geen zin. Hij zei dat een idee elk moment kan binnenkomen, maar pas als het er na een nacht slapen nog zit en na een week nog, weet je dat je er iets mee moet. Toen vroeg hij hoe ik heette en signeerde mijn boek, voor Inge van Herman…


Freewriting: een mooie, benauwde dag

Leuk idee zo’n wekelijkse column. En dan ook nog mezelf opleggen dat ik pas op maandag iets mag verzinnen, om het spontaan te laten ontstaan zeg maar. Maar wat te doen als het tegelijk mooi en benauwd weer is en mijn energieniveau dubbel nul omdat ik het gisteren in mijn hoofd haalde om weer eens te gaan hardlopen en me daarbij een droge hoest op de hals haalde als van een verkouden kameel die te lang op de tocht heeft gestaan? Of dat ik geen letter, spatie of dubbele punt meer kan zien omdat ik van mezelf op tweede pinksterdag, zoals gezegd een mooie maar benauwde dag, een boek van een ander moet redigeren en daarbij zelf verdwaald dreig te raken in inleidingen, structuren en overgangen en het daarom maar weer aan de kant schuif? En wat te denken van het geestdodend slenteren door de Albert Heijn - waar ik blijkbaar niet als enige proviand insla- wat op zich zonde is van die mooie maar benauwde vrije dag, en bij de kassa afreken om naar een handvol oranje hamsters (die ik had moeten weigeren, ik weet het, ik weet het) te staren en daardoor elke briljante ingeving die ik had kunnen krijgen voor deze column eigenhandig de nek omdraai? Een dag waarvan ik dacht dat ik tijd genoeg zou hebben om te schrijven, maar dan toch plotseling met een deadline in mijn maag zit omdat mijn schoonouders ons uitnodigen om asperges met zalm te komen eten, wat een heel passend gerecht is voor deze mooie zomerse dag, maar waardoor ik het tijdtechnisch nog iets benauwder krijg?

Ik lees bovenstaande terug en ondanks, of is het dankzij, de tijdsdruk moet ik om mezelf lachen want tijdens mijn laatste schrijfretraite op Terschelling zat ik ook op zo’n dood moment, zo’n dood paard. Mijn schrijfcoach aldaar zei dat het geen enkele zin had om eraan te blijven trekken, dat paard kwam voorlopig niet meer overeind. Kom eraf en ga maar gewoon schrijven zei ze. Over iets heel anders zei ze. Freewriting. Het werkte toen en het werkt nu weer. Ik ga zitten, leg mijn vingers op het toetsenbord en laat de woorden komen. Niet nadenken (nou oké, een beetje dan), kijk naar buiten, kijk naar het weer, wat voor dag is het? Een mooie, benauwde dag? Schrijf maar op. De rest komt vanzelf. Freewriting: vrijschrijven, schrijf vrij, schrijf jezelf vrij!


Spinsels

In mijn vorige blog vertelde ik dat een groot deel van het ‘schrijfwerk’ aan een roman in je hoofd gebeurt. En dat het dus handig is om een mobiel of notitieboekje naast je bed te hebben liggen. Eigenlijk moet een schrijver altijd wel iets bij zich hebben om aantekeningen te kunnen maken. Inspiratie haal ik uit de wereld om mij heen: een gesprekje tussen twee mensen op het perron, een scene uit een film of serie op tv, een mooie zin in een boek of zomaar een stiltemoment ergens alleen op een bankje in het park. Ik noem het mijn spinsels en heb er een flinke verzameling van in mijn notitie-app staan. Zo af en toe lees ik ze eens door en weet ik weer waarom ik ze ooit opschreef. Het zijn zinnen of momenten die me raakten en op het moment van lezen weer raken. Sommige van die zelfbedachte dan wel ‘gestolen’ spinsels gebruik ik voor mijn eigen verhalen en gedichten, anderen blijven nog een poosje ongebruikt in de app staan.

Een tijdje terug keek ik samen met mijn vriend naar een documentaire die ging over achtergrondzangeressen. Sommigen traden op met de groten der aarde en voelden zich prima op hun plek in de luwte van de vedettes. Anderen wilden op een gegeven moment het toch ook zelf proberen, doorbreken, in de spotlights staan, want hé, ze zongen stuk voor stuk de sterren van de hemel. Waarom zou het hen niet lukken? Opvallend genoeg lukte het slechts een enkeling, en meestal beleefden ze maar een kort moment van roem voor ze opnieuw naar de achtergrond verdwenen. Er waren mooie commentaren tussen de scènes doorgeweven van artiesten die het wel hebben gemaakt, één daarvan was Sting. Aan hem werd een verklaring gevraagd voor dat niet doorbreken. En zijn antwoord werd een spinsel in mijn notities, eentje die ik graag met jullie deel omdat hij zo mooi is en zo treffend, ook voor schrijvers zoals ik die bij een groter publiek bekend willen worden, die schrijven voor hun eigen geluk maar toch ook dat sprankje hoop koesteren. Hij zei:

‘It’s not a level playing feeld, it’s never a level playing feeld. And you come into life understanding that. It’s not about fairness. It’s not really about talent, you know. It’s… circumstances, it’s luck. It’s destiny. I don’t know what it is, but the best people deal with that.’


Zielenroerselen

Schrijven maakt gelukkig, las ik laatst in een artikel. Dat kan ik volledig onderstrepen. Het is ook wel logisch, want door te schrijven herbeleef je emoties en ervaringen of je bent juist heel bewust bezig (een soort mindfulness) door te observeren, te luisteren, te proeven, te voelen, zodat je er later gedetailleerd over kunt schrijven. Ik denk dan ook dat schrijvers gevoelige en open mensen zijn, die hun woorden aan het papier toevertrouwen zoals een schilder zijn verf aan het doek en een cabaretier zijn grappen aan het publiek. De een zal zijn schrijfsels voor zichzelf willen houden, de ander slingert ze de wijde wereld in. Ik las ook dat tachtig procent van de debutanten autobiografisch schrijft, of op zijn minst autobiografische elementen gebruikt. Onze zielenroerselen vinden een weg naar buiten, naar het papier. Schrijf het van je af, zeggen we niet voor niets. In mijn eerste roman zitten ook veel autobiografische elementen. Ik denk dat het fiftyfifty is qua werkelijk meegemaakt en puur verzonnen; maar zelfs het ‘verzonnene’ (is dat een bestaand woord of verzin ik dat nu ter plekke?) kent mijn emoties en in elk personage zit wel een stukje van mezelf. De dochterfiguur in mijn verhaal is rond de dertig, ikzelf ben eenenveertig. Ik gebruik de belevingswereld die ik tien jaar geleden had, en stop daar kennis van nu bij. Ik kan er nu als het ware boven gaan hangen en daardoor gemakkelijker spelen met de wegen die ik mijn personages laat bewandelen en de emoties die ik ze erbij geef.

Soms gaan werkelijkheid en fictie hand in hand. Zo zei een tijdje terug een schrijfvriendin tegen me: ‘Ik denk dat in mijn volgende verhaal geen foute mannen meer voorkomen.’ Mijn reactie was: ‘Dat lijkt me een heel goed plan.’ Als schrijver heb je alle touwtjes in handen. In mijn roman speelt een konijn een niet onbelangrijke rol. Ik liet hem in de proloog al doodgaan. Ja maar, kwam het commentaar van de schrijfclub, moet dat konijn nou echt dood, zielig, je kunt hem toch ook laten leven? Eigenlijk liet ik het konijn doodgaan als symbool voor iets anders. Eigenlijk was dat een beetje dubbelop. En eigenlijk was het ook best wel een heel lief en leuk konijn. Mijn eigen konijn was kort daarvoor doodgegaan, met alle emoties van dien. Dus besloot ik het konijn in het verhaal wél te laten leven…en daar werd ik beslist gelukkig van.